Zorgplicht van de financierende bank bij prognose en franchiseovereenkomst
De rechtbank Rotterdam heeft op 16 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1769 een vonnis gewezen over de vraag in hoeverre de
bank een financiering had kunnen verstrekken aan een franchisenemer voor het aangaan van een franchiseovereenkomst en het exploiteren van de
franchiseformule.
De bank had een financiering verstrekt aan de franchisenemer voor het exploiteren van een franchiseformule volgens een franchiseovereenkomst met de franchisegever. Omdat de franchisenemer de betalingsverplichtingen jegens de bank niet nakomt, heeft de bank de verstrekte financiering opgeëist. De franchisenemer verwijt de bank dat zij haar bancaire zorgplicht geschonden heeft. De rechtbank oordeelt dat de bancaire zorgplicht ertoe strekt kredietnemers te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De omvang van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de deskundigheid en ervaring van de kredietnemer en de ingewikkeldheid en risico’s van het kredietproduct. Wanneer een kredietgever in zijn zorgplicht is tekortgeschoten, kan dat er onder meer toe leiden dat artikel 6:248 lid 2 BW aan toewijzing van de vordering tot (volledige) terugbetaling van het opgenomen krediet in de weg staat.
De franchisenemer wijst op een aantal omstandigheden die zouden maken dat de bank haar zorgplicht geschonden heeft, waaronder het bestaan van de franchiseovereenkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en inhoud van de franchiseovereenkomst niet maakt dat er op de bank een verdergaande zorgplicht komt te rusten dan hiervoor is weergegeven. De aard en de inhoud van de franchiseovereenkomst waren hier niet van belang nu het een reguliere financieringsovereenkomst zou betreffen waarbij de risico’s voor de franchisenemer overzichtelijk waren.
Uit het vonnis blijkt niet dat de franchisegever een prognose verstrekt had aan de franchisenemer en voorts blijkt niet of ook de bank een prognose meegewogen heeft bij haar oordeel om de financiering te verstrekken. Niet ondenkbaar is dat de bank in dat geval de franchisenemer (ook) had behoren te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. Als de prognose ondeugdelijk was, en de bank dit (gezien
haar deskundigheid) had behoren te onderkennen, dan had de franchisenemer misschien meer succes gehad in het verweer jegens de bank. Wellicht is hier een parallel te trekken tussen de bancaire zorgplicht en de zorgplicht die onder omstandigheden ook een franchisegever wordt aangemeten.
Mr. A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Ga naar dolphijn@ludwigvandam.nl
![](https://ludwigvandam.megaconcept.nl/wp-content/uploads/2020/12/232court-min-400x222.jpg)
Andere berichten
Supermarktbrief – 5
Verwerving supermarktlocatie door opzegging huurovereenkomst ten koste van zittende huurder mag van Hoge Raad.
Verwerving supermarktlocatie door opzegging huurovereenkomst ten koste van zittende huurder mag van Hoge Raad
Op 25 april 2014 heeft de Hoge Raad ten tweede male bevestigd dat de wachttijd van drie jaar bij opzegging van de huurovereenkomst winkelruimte wegens dringend eigen gebruik na koop van het onroerend
Eenzijdige collectieve fee-verhoging door franchisegever ongeoorloofd
In een belangwekkende uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2014, lag de vraag voor of een franchisegever een verhoging van een bijdrage mocht doorvoeren.
Belangen Vereniging Franchisenemers Nederland (BVFN) voert nader overleg met de Minister
Op 16 april 2014 heeft het al aangekondigde gesprek tussen de Belangen Vereniging Franchisenemers Nederland (BVFN), en het Ministerie van Economische Zaken plaatsgevonden.
Exoneratie zorgplicht bij prognose franchisegever
In een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014, kwam de interessante vraag aan de orde of een samenwerking als franchise gekwalificeerd diende te worden.
Concurrentiebeding sneuvelt in kort geding
Onlangs oordeelde de voorzieningenrechter te Rotterdam dat een franchisenemer niet gehouden was aan het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentiebeding.