Franchising, zeker hard-franchising, is in toenemende mate een gemengde rechtsverhouding. Er wordt door partijen dan niet alleen een franchiseovereenkomst aangegaan, maar ook een (onder-)huurovereenkomst. Veelal verwijzen beide overeenkomsten dan ook naar elkaar en kunnen deze ook niet goed zonder elkaar bestaan.

Bepalingen waaronder bijvoorbeeld; de duur; de aard van de activiteiten; de exploitatieplicht; concurrentie et cetera, grijpen in elkaar en gaan in elkaar over. De grens tussen beide overeenkomsten vervaagt. Als er tussen partijen een conflict ontstaat zijn dan ook vaak de beide overeenkomsten onderwerp van discussie, zeker als het gaat over het einde daarvan.

In geschillen over een huurovereenkomst is de kantonrechter volgens de wet echter de bevoegde rechter. In geschillen over een franchiseovereenkomst van enige omvang is de rechtbank in beginsel de bevoegde rechter. Dit zou dus betekenen dat één geschil bij meerdere rechters aanhangig dient te worden gemaakt. Dit is vanzelfsprekend weinig doelmatig, zodat veelal een keuze wordt gemaakt voor één bevoegde rechter.

Recentelijk hebben een aantal rechters zich uitgelaten over de vraag wie dat dan moet zijn. Het opmerkelijke is echter dat de rechters het daar zelf niet altijd over eens zijn. Dit maakt het voor de rechtzoekende al helemaal lastig zijn zaak bij de juiste rechter voor te leggen. In de wet is bepaald dat indien er een geschil is waarbij zowel een zogenaamde aardvordering, zoals een huurzaak èn een waardevordering, zoals een geldvordering uit hoofde van een franchiseovereenkomst, onderwerp van geschil zijn, de waardevordering de aardvordering volgt, zodat in dit voorbeeld de kantonrechter dan voor de gehele zaak de bevoegde rechter is. Dit geldt alleen indien de zaken eigenlijk niet los van elkaar kunnen worden behandeld.

Toch zijn er rechters, die menen dat de veelal complexe franchisekwesties, die over grote belangen gaan, door de rechtbank moeten worden behandeld. Daarbij wordt dan als argumentatie genoemd dat de huurovereenkomst maar een ondergeschikte rol speelt die bij het beëindigen van de franchiseovereenkomst geen zelfstandig bestaansrecht meer heeft. Dit lijkt een doelredenering te zijn die geen steun biedt in de wet zelve. Met name voor zwakkere partijen kan het erg belangrijk zijn om te weten welke rechter bevoegd is. Zo dient bijvoorbeeld bij de rechtbank een griffierecht te worden betaald wat kan oplopen tot bijna € 5.000,– , terwijl men bij de kantonrechter, veel goedkoper en als gedaagde zelfs gratis, procedeert.

Voorts kan men, hoewel dat veelal niet verstandig is, ook zelf procederen bij de kantonrechter, terwijl dat bij de rechtbank niet is toegestaan. Naast de vraag welke rechter bevoegd is, speelt overigens daarna nog de vraag de rechter van welke plaats dan bevoegd is. In huurzaken is dit altijd de rechter van de plaats waar het gehuurde is gelegen, terwijl bij rechtbankzaken dat in beginsel de plaats is waar de gedaagde is gevestigd.

Een rechtskeuze voordat het geschil is ontstaan is in huurzaken zelfs niet eens toegestaan. Het kan eveneens een voordeel zijn als dat betekent dat men dan toch dicht bij huis kan procederen, terwijl de wederpartij ver weg is gevestigd. Al met al wordt veelal (te) weinig stilgestaan bij deze vragen en wordt soms (te) snel gedagvaard voor de verkeerde rechter. Er ontstaat dan een kostbare discussie over de bevoegdheid van de rechter zonder dat de zaak zelve nog wordt behandeld. Het kan ook leiden tot verspilling van duizenden euro`s aan griffierecht. Het loont daarom de moeite om in geval van twijfel nadrukkelijk bij deze vragen stil te staan en zo mogelijk met de wederpartij goede procesafspraken te maken, zodat het geschil, wat toch al vervelend genoeg is, zich voor zoveel mogelijk mag beperken tot inhoud zelve.

Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies

Andere berichten

Voortzetten activiteiten franchisenemer geen schending concurrentiebeding

Recentelijk is in een kort geding een vonnis gewezen waarbij ...

Ga naar de bovenkant