Voortzetten activiteiten franchisenemer geen schending concurrentiebeding
Recentelijk is in een kort geding een vonnis gewezen waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat de voormalig franchisenemer het postcontractueel beding van non-concurrentie niet had geschonden. De voorzieningenrechter komt tot dit oordeel vanwege het feit dat de franchisegever na de beëindiging van de franchiseovereenkomst de door de voormalig franchisenemer uitgevoerde activiteiten niet heeft voortgezet.
In de betreffende kwestie sloot partij A (een exploitant van een auto- en motorrijschool) als franchisegever een franchiseovereenkomst met partij B (een exploitant van een rijschool voor het tractorrijbewijs) als franchisenemer.
De franchisenemer heeft op enig moment de franchiseovereenkomst opgezegd en de franchisegever stelde dat deze opzegging onrechtmatig was en dat bovendien in strijd werd gehandeld met het postcontractueel beding van non-concurrentie. De franchisegever vorderde daarom (primair) nakoming van de franchiseovereenkomst en (subsidiair), voor zover de franchiseovereenkomst toch geëindigd zou zijn, nakoming van het postcontractueel beding van non-concurrentie. De voorzieningenrechter wees beide vorderingen af en legde daaraan de volgende overwegingen ten grondslag.
Opzegging conform franchiseovereenkomst
De franchiseovereenkomst bepaalt dat deze na het verstrijken van de looptijd stilzwijgend met twee jaar wordt verlengd, tenzij opzegging heeft plaatsgevonden. Verder bepaalt de franchiseovereenkomst dat opzegging bij aangetekende brief en met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden dient te geschieden.
De franchisegever stelde dat de franchisenemer aan beide vereisten voorbij was gegaan door niet aangetekend op te zeggen en door niet tegen het einde van de looptijd (1 januari 2023) met inachtneming van zes maanden (dus uiterlijk voor 1 juli 2022) op te zeggen maar pas in november 2022 op te zeggen tegen mei 2023.
De voorzieningenrechter overweegt dat een opzegging vormvrij kan geschieden, maar dat daarvan kan worden afgeweken. In dit geval is daarvan afgeweken door te bepalen dat de opzegging per aangetekende post moet worden verzonden. De strekking daarvan is echter dat meer zekerheid kan worden verkregen dat de franchisegever kennisneemt van de opzegging. Aangezien in dit geval vaststond dat de franchisegever kennis had genomen van de opzegging, gaat de voorzieningenrechter (in mijn ogen terecht) aan dit verweer van de franchisegever voorbij.
Voor wat betreft het opzeggen tegen het einde van de looptijd oordeelt de voorzieningenrechter dat de franchiseovereenkomst niet expliciet bepaalt dat met een opzegtermijn van zes maanden tegen het einde van de looptijd dient te worden opgezegd. Als de franchisegever dit wel had beoogd, dan had het op de weg van franchisegever gelegen om dit uitdrukkelijk in zijn franchiseovereenkomst zo op te nemen. Deze omissie komt voor rekening van de franchisegever als opsteller van de franchiseovereenkomst.
Postcontractueel non-concurrentiebeding niet geschonden
Nu geoordeeld was dat opzegging terecht was, lag nog de vraag voor of sprake was van overtreding van het postcontractueel beding van non-concurrentie. Uit dit beding volgt dat het de voormalig franchisenemer na het einde van de franchiseovereenkomst niet is toegestaan om voor de duur van drie maanden in het rayon concurrerende c.q. dezelfde diensten aan te bieden die schadelijk zijn voor de franchiseketen. De franchisegever stelt dat de franchisenemer dit beding overtreedt door nog steeds een tractorrijschool te exploiteren.
De franchisenemer erkent dat hij gehouden is aan dit concurrentiebeding, maar hij bestrijdt wel dat hij dit concurrentiebeding overtreedt met de exploitatie van zijn tractorrijschool. De franchisegever bood geen tractorrijlessen aan voordat hij met de franchisenemer een franchiseovereenkomst sloot en ook na de beëindiging van de franchiserelatie tussen partijen biedt dergelijke lessen nog steeds niet aan. De franchisenemer biedt daarentegen alleen tractorrijlessen aan en niet de door franchisegever aangeboden rijlessen voor bijvoorbeeld het auto- of motorrijbewijs. Van het leveren van ‘dezelfde diensten en leveringen die schadelijk zijn voor de franchiseketen’ door de rijschool van franchisenemer, is volgens de franchisenemer dan ook geen sprake.
De voorzieningenrechter gaat mee in het verweer van de franchisenemer en wijst ook deze vordering van de franchisegever af. Volgens de voorzieningenrechter is doorslaggevend dat het non-concurrentiebeding als voorwaarde stelt dat de diensten schadelijk zouden moeten zijn voor de franchiseketen. Dat gegeven valt moeilijk te rijmen met het feit dat de franchisegever zelf geen tractorrijlessen aanbiedt.
Conclusie
Kortom in deze uitspraak loopt de franchisegever aan tegen de wijze waarop bepalingen in de franchiseovereenkomst zijn geformuleerd.
Doordat niet expliciet is bepaald dat de franchiseovereenkomst alleen kan worden opgezegd tegen het einde van de looptijd, liet de franchisegever de mogelijkheid open om elk gewenst moment (voor het verstrijken van de looptijd) op te zeggen.
Ten aanzien van het concurrentiebeding legde de franchisegever zichzelf (onnodig) een aanvullende bewijslast op door te bepalen dat uitsluitend ‘schadelijke’ concurrentie verboden is.
Uit deze uitspraak blijkt eens temeer het belang van een duidelijke franchiseovereenkomst waarover goed is nagedacht.
Overigens is het in mijn visie de vraag of het beding de toets der kritiek zou hebben doorstaan als de franchisenemer (tevens) een beroep had gedaan op de Wet franchise. Hierin worden eisen gesteld aan het postcontractueel non-concurrentiebeding. Zo dient het beding onmisbaar te zijn om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. De vraag rijst hier welke knowhow aan de franchisenemer is overgedragen, aangezien de franchisenemer al tractorrijlessen gaf.
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar albers@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Supermarktbrief – 25
Supermarktnieuwsbrief nr. 25
De toetsingsmaatstaf voor franchiseprognoses – d.d. 29 mei 2019 – mr. A.W. Dolphijn
Het hof Den Bosch heeft op 19 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1037, de rechtspraak van de Hoge Raad over prognose bij franchising op een rij gezet.
Arbitrage binnen franchise: een te hoge drempel? – mr. M. Munnik
Bij het aangaan van een overeenkomst is het voor partijen mogelijk – in afwijking van de wet - om een bevoegde rechter aan te wijzen. Dit geldt ook voor de franchiseovereenkomst. Van deze mogelijkheid
Beroep franchisenemer op dwaling wegens ondeugdelijke prognoses en gebrek aan ondersteuning verworpen – d.d. 25 april 2019 – mr. K. Bastiaans
Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde (ECLI:NL:GHSHE:2019:697) over de vraag of het enkele feit dat prognoses niet zijn uitgekomen, de conclusie rechtvaardigt dat de franchisenemer tekort is gedaan...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “Steeds meer bescherming tegen ronselen franchisenemers” – d.d. 2 april 2019 – mr. A.W. Dolphijn
Steeds vaker blijkt dat geronselde franchisenemers beschermd kunnen worden op basis van de Wet Acquisitiefraude.
De franchisenemersvereniging en de binding van franchisenemers – Contracteren 2019, nr. 1
Een bijdrage over veelvoorkomende bepalingen in franchiseovereenkomsten waarbij is bepaald dat een franchisenemer verplicht lid is van een franchisenemersvereniging.