Uittreedregelingen bij (tussentijdse) beëindiging van de
Mr D.L. van Dam – Franchise advocaat
Uittreedregelingen In franchise-overeenkomsten en daarmee vergelijkbare samenwerkingsovereenkomsten is met enige regelmaat een regeling opgenomen inhoudende dat de rechten uit die overeenkomst, al dan niet tezamen met het bedrijf van de franchisenemer, kunnen worden overgedragen onder specifieke in die overeenkomst opgenomen voorwaarden. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is dat de rechten in kwestie eerst dienen te worden aangeboden aan de franchisegever. Is deze na het verstrijken van een redelijke termijn niet geïnteresseerd, dan is het de franchisenemer doorgaans toegestaan de rechten aan een derde opvolgend kandidaat-franchisenemer over te dragen, zij het doorgaans niet onder gunstiger voorwaarden dan het aanbod aan de franchisegever luidde. Als voorwaarde wordt meestal tevens opgenomen dat alsdan de franchisegever dient in te stemmen met de (persoon van de) uiteindelijk verkrijgende partij.
Voorwaarden als de bovengenoemde zijn op zichzelf toelaatbaar, zij het dat deze geen dusdanige barrière dienen te vormen dat overdracht voor de franchisenemer in kwestie en voor de eventueel tot de franchise-organisatie toetredende derde onnodig belemmerd wordt. In recente jurisprudentie is bepaald dat van een dergelijke belemmering sprake kan zijn wanneer bijvoorbeeld 10% van de jaaromzet van het bedrijf van de franchisenemer bij overdracht dient te worden afgedragen aan de franchisegever. Dergelijke regelingen worden geacht de toetreding tot de organisatie en de uiteindelijke marktwerking dusdanig te belemmeren, dat deze mededingingsrechtelijk ongeoorloofd zijn.
Het is wel mogelijk, en in veel gevallen ook te adviseren, tevoren de grondslagen voor waardebepaling bij overdracht vast te leggen. Van belang is dat het resultaat daarvan wel is dat verzilvering van de waarde van het bedrijf van de franchisenemer tenminste enigszins marktconform plaatsvindt. Geschillen liggen hier op de loer, zodat het eveneens aan te bevelen is een regeling daarvoor in de overeenkomst op te nemen, bijvoorbeeld doordat partijen zich refereren aan het oordeel van een bindend adviseur. Wanneer de in de overeenkomst opgenomen regeling echter deugdelijk is, zullen dergelijke geschillen niet snel ontstaan, nu de criteria voor waardebepaling immers vastliggen.
In het bijzonder bij een samenwerkingsverband in de dienstverlening kan al snel sprake zijn van specifieke overdracht van portefeuilles en klantenbestanden. Veelal kan alsdan worden volstaan met de hierboven geschetste regeling. Partijen kunnen er evenwel voor kiezen aan de portefeuille en/of het klantenbestand een specifieke, van tevoren overeengekomen, waarde toe te kennen. In sommige gevallen is men hiertoe verplicht, bijvoorbeeld wanneer sprake is van bemiddeling in het kader van de Wet Assurantiebemiddeling, en het tevens om produkten gaat die op basis van die wet een verplichte goodwilluitkering aan de overdragende tussenpersoon toekennen. Veelal is dit de franchisenemer en soms de franchisenemer en de franchisegever tezamen, waarbij onderling een verdeelsleutel wordt overeengekomen.
Goodwill Geregeld keert in het kader van de bedrijfsoverdracht van franchisenemers de vraag terug of een franchisenemer zonder meer aanspraak kan maken op een goodwillvergoeding bij beëindiging van de franchiserelatie. Deze vraag dient in zijn algemeenheid ontkennend te worden beantwoord, vooral wanneer tijdige opzegging heeft plaatsgevonden. In de praktijk komen goodwilltoekenningen dan ook zelden voor.
Anders ligt het wanneer de franchisenemer gedurende een objectief lange periode zijn bedrijf heeft uitgeoefend, bijvoorbeeld langer dan vijfentwintig jaar. Of een franchisenemer dan enige aanspraak kan maken op uitkering van goodwill is wel zeer sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, doch uitgesloten is dat niet. Een algemene regeling voor goodwilltoekenning ten bate van franchisenemers bestaat echter niet. Dat wordt slechts anders in het geval agentuurelementen in de samenwerkingsovereenkomst zijn opgenomen. Ook dan is het onder omstandigheden overigens nog steeds zeer wel mogelijk dat de hierboven geschetste regeling afdoende is, al kan er alsdan echter ook voor worden gekozen een andere regeling overeen te komen, die op alternatieve wijze tenminste enige vergoeding aan de achterblijvende agent toekent. Anders dan de franchisenemer heeft die agent hier in zijn algemeenheid wel recht op. Ook hier zijn uiteindelijk de concrete omstandigheden van het geval bepalend, ook voor wat betreft de omvang van een eventuele vergoeding.
Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies
Andere berichten
(On)mogelijkheden bij faillissement
De afgelopen jaren was een periode met een bijzonder ...
Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers
Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...
Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule
De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...
Standstill periode: vier weken is en blijft vier weken!
Standstill periode: vier weken is en blijft vier weken! ...
Strikte toepassing standstill-periode
In een vonnis van de rechtbank Den Haag 8 november ...
Ludwig & Van Dam in De Telegraaf: Voor franchisers breken onzekere tijden aan als formule failliet gaat
In de Financiële Telegraaf van 9 februari 2024 gaf Alex ...