Tussentijdse ontbinding franchiseovereenkomst door franchisenemer bij verlieslatende exploitatie mogelijk?
Franchiseovereenkomst, franchisegever, franchisenemer, concurrentiebeding
Onlangs is door het Gerechtshof arrest gewezen in een voor de franchisepraktijk zeer relevante kwestie.
Kern van de kwestie is gelegen in de vraag of de samenwerking op grond van een licentieovereenkomst tussentijds mag worden opgezegd als de overeenkomst voor bepaalde tijd, in dit geval 20 jaar, is aangegaan. In de overeenkomst is geen tussentijdse opzeggingsmogelijkheid overeengekomen, anders dan beperkt tot specifieke in de overeenkomst genoemde gronden, die zich in deze zaak niet voordeden. Het Hof komt onder verwijzing naar Hoge Raadsjurisprudentie tot de conclusie “dat een dergelijke samenwerking in beginsel niet tussentijds opzegbaar is, doch dat een uitzondering daarop kan worden aangenomen indien deze haar grond vindt in onvoorziene, dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheden die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid handhaving van de overeenkomst tot de overeengekomen tijdstip niet mag verwachten.”. Anders gezegd: als sprake is van ernstige, onvoorziene omstandigheden kan het op enig moment niet langer redelijk zijn dat de ene partij de andere nog aan de licentieovereenkomst, en naar analogie franchiseovereenkomst, houdt.
Volgens het Gerechtshof was dat hier het geval omdat de belangstelling voor de activiteiten waar de overeenkomst over ging daalde (afnemende belangstelling voor toepassing van een bepaalde lijmtechnologie), waarmee de overeenkomst als zodanig haar bestaansrecht begon te verliezen. Juist hier zit hem nu in franchiserelaties de kneep. Want wat nu als een teruglopende markt met zich meebrengt dat een franchisenemer, dan wel grote groepen franchisenemers binnen dezelfde formule, kampen met dusdanig teruglopende bedrijfsresultaten dat voortgaande exploitatie redelijkerwijs niet meer gevergd kan worden? Er is dan in ieder geval sprake van omstandigheden (van buitenaf, nog daargelaten of de gang van zaken niet te wijten is aan franchisegever of franchisenemer) die van dusdanig ernstige aard zijn dat niet langer van de verlieslatende franchisenemer gevergd kan worden de franchiseovereenkomst zonder meer voort te zetten. Met deze uitspraak is de weg vrij gemaakt om dergelijke situaties onder de gerechtvaardigde noemer van onvoorziene omstandigheden te scharen, die een tussentijds einde van de franchiserelatie kunnen inluiden. De redenering dat contract nu eenmaal contract is gaat dan dus niet langer zonder meer op. Economische omstandigheden (van buitenaf), die een fundamenteel ander licht werpen op de franchiserelatie dan voorheen, kunnen dus leiden tot een gerechtvaardigd tussentijds einde van de franchiseovereenkomst.
De vraag rijst vervolgens wat de houdbaarheid dan is van een franchiseovereenkomst die onder die omstandigheden een franchisenemer poogt te houden aan een concurrentiebeding. Daarover de volgende keer meer.
Mr Th.R. Ludwig – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Ga naar ludwig@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Supermarktbrief – 5
Verwerving supermarktlocatie door opzegging huurovereenkomst ten koste van zittende huurder mag van Hoge Raad.
Verwerving supermarktlocatie door opzegging huurovereenkomst ten koste van zittende huurder mag van Hoge Raad
Op 25 april 2014 heeft de Hoge Raad ten tweede male bevestigd dat de wachttijd van drie jaar bij opzegging van de huurovereenkomst winkelruimte wegens dringend eigen gebruik na koop van het onroerend
Eenzijdige collectieve fee-verhoging door franchisegever ongeoorloofd
In een belangwekkende uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2014, lag de vraag voor of een franchisegever een verhoging van een bijdrage mocht doorvoeren.
Belangen Vereniging Franchisenemers Nederland (BVFN) voert nader overleg met de Minister
Op 16 april 2014 heeft het al aangekondigde gesprek tussen de Belangen Vereniging Franchisenemers Nederland (BVFN), en het Ministerie van Economische Zaken plaatsgevonden.
Exoneratie zorgplicht bij prognose franchisegever
In een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2014, kwam de interessante vraag aan de orde of een samenwerking als franchise gekwalificeerd diende te worden.
Concurrentiebeding sneuvelt in kort geding
Onlangs oordeelde de voorzieningenrechter te Rotterdam dat een franchisenemer niet gehouden was aan het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentiebeding.