In een vonnis van de rechtbank Den Haag 8 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16665, werd geoordeeld over de standstill-periode van artikel 7:913 BW. Geconcludeerd werd dat in strijd met de wettelijke standstill-periode gehandeld werd en de franchiseovereenkomst geldig vernietigd was.

Op 6 maart 2020 hadden een beoogd franchisenemer en een franchisegever een intentieverklaring ondertekend en was tevens een concept franchiseovereenkomst verschaft. Met de intentieverklaring beoogden partijen tot een franchiseovereenkomst te komen.

Naar aanleiding van de intentieverklaring heeft de franchisenemer in maart 2020 een bedrag van € 1.500 aan de franchisegever betaald, dat op grond van de intentieverklaring bij het afsluiten van een franchiseovereenkomst zal worden afgetrokken van de op basis van de franchiseovereenkomst verschuldigde entreefee.

Een jaar later, op 6 maart 2021, heeft de beoogd franchisenemer per e-mail een nieuw concept franchiseovereenkomst ontvangen. Partijen hebben op 10 maart 2021 een franchiseovereenkomst gesloten volgens dit laatste concept.

De franchisenemer beroept zich erop dat hij de finale versie van de franchiseovereenkomst pas op 6 maart 2021 heeft ontvangen, aldus binnen de standstill-periode. Artikel 7:914 BW bepaalt immers dat in de periode van minimaal 4 weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst de nodige informatie gedeeld dient te zijn, waaronder een ontwerp van de te ondertekenen franchiseovereenkomst. De franchisegever heeft dat als zodanig niet betwist. Wel stelt zij dat de franchisenemer al op 6 maart 2020, dus een jaar eerder, een conceptversie van de franchiseovereenkomst heeft gezonden. De twee versies bevatten volgens de franchisegever grote gelijkenissen en de laatste versie enkele aanpassingen/toevoegingen die op diverse punten in het voordeel van de franchisenemer zouden zijn. Volgens de franchisegever is dus ruim meer dan 4 weken in acht genomen.

De franchisenemer beroept zich op diverse verschillen tussen beide versies. Het betreft onder meer het volgende:
– er is een bepaling toegevoegd waarin staat dat de franchisenemer ten aanzien van haar marketing activiteiten uitsluitend mag werken met door de franchisegever aangewezen/goedgekeurde bedrijven, en;
– er is een boete van respectievelijk € 30.000, € 5.000 en € 3.000 gesteld op overtreding van diverse bepalingen.

De rechtbank overweegt dat de regeling van de standstill-periode in artikel 7:913 BW met zich meebrengt dat er ten minste vier weken moeten zitten tussen het moment dat de laatste versie van de franchiseovereenkomst wordt verstrekt en het moment van aangaan van de franchiseovereenkomst (tenzij de wijzigingen tot voordeel van de franchisenemer strekken). Naar het oordeel van de rechtbank zou het honoreren van het beroep van de franchisegever zich niet verhouden met de beschermingsgedachte achter de standstill-periode. Honorering van dat beroep zou namelijk tot gevolg hebben dat de franchisegever min of meer zonder risico in strijd met de stanstill-periode vlak voor het aangaan van de overeenkomst een nieuwe – voor de franchisenemer minder gunstige – versie van de overeenkomst kan voorstellen. Als de franchisenemer zich dan beroept op schending van de standstill-periode kan de franchisegever veilig terugvallen op het eerdere concept, terwijl als de franchisenemer zich – bijvoorbeeld door onwetendheid – daar niet op beroept, de franchisegever zich een betere positie heeft verschaft.

De rechtbank concludeert dat de gesloten franchiseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd door de franchisenemer. De vernietiging van de franchiseovereenkomst heeft tot gevolg dat partijen, voor zover zij uitvoering hebben gegeven aan de franchiseovereenkomst, dit onverplicht hebben gedaan. De rechtbank beslist dat partijen zich hier nader over dienen uit te laten.

Uit deze uitspraak blijkt het belang va het inachtnemen van de standstill-periode van minstens 4 weken. De rechtbank past de regeling strikt toe.

mr. A.W. Dolphijn
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Zorgplicht franchisegever in de precontractuele fase

De rechtbank Limburg oordeelde op 6 april 2017, ECLI:NL:RBLIM:2016:2843, dat de franchisegever in de precontractuele fase een zorgplicht heeft jegens de aspirant- franchisenemer.

Franchisenemer ontloopt hoofdelijke aansprakelijkheid in privé

De rechtbank Rotterdam heeft in een vonnis van 28 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2913, geoordeeld over de vraag wat de betekenis is van de clausule in de franchiseovereenkomst waarin bepaald is dat

Ondeugdelijke prognose door ontbreken vestigingsplaatsonderzoek

De rechtbank Den Haag heeft op 21 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3348 geoordeeld dat een prognose van een franchisegever ondeugdelijk was, waardoor de franchisenemer gedwaald had en de franchisegever

Omzeilen post non-concurrentiebeding bij franchising

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 3 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3128, een vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland over concurrerende activiteiten vernietigd.

Column Franchise+ – “Verbod verkoop via internetplatforms in franchiseovereenkomst vrijgesteld van kartelverbod”

Eind vorig jaar haalde Thuisbezorgd.nl de woede van vele maaltijdbezorgers op haar hals door wederom een tariefverhoging aan te kondigen. Het standaardtarief van Thuisbezorgd.nl bereikte daarmee een

Door Remy Albers|09-04-2018|Categorieën: Mededinging, Uitspraken & actualiteiten|Label: |

Column Franchise+ – “Geschillen over franchisefee”

Het is de laatste tijd flink raak bij ook de allergrootste franchiseorganisaties van Nederland. Bij de formules van Albert Heijn, Hema, Etos, Bruna en Olympia werd en wordt er bijvoorbeeld flink

Ga naar de bovenkant