Spelregels bij internetverkopen

Door Gepubliceerd Op: 18-08-2015Categorieën: Uitspraken & actualiteiten

Gerechtshof ’s Hertogenbosch 21 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2754

Op 21 juli 2015 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan in een zaak waarin sprake was van een franchiseovereenkomst voor een onderneming in kappersbenodigdheden. Het ging hierin om de uitleg van de overeenkomst in verband met andere activiteiten van de franchisenemer op hetzelfde terrein. De vraag was of deze werkzaamheden buiten het verband van de franchiseovereenkomst vallen.

Partijen hebben in 2006 een franchiseovereenkomst gesloten met Medusa als franchisegever en Haarmode Tigera als franchisenemer. In de franchiseovereenkomst is onder verplichtingen van de franchisenemer– voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:

–        Franchisenemer is gehouden jaarlijks minimaal 90% van de door franchisenemer te verwerven kappersbenodigdheden en haarartikelen in te kopen bij Medusa.

–        Franchisenemer zal aan Medusa op diens verzoek inzage verstrekken in die delen van de administratie die een getrouw beeld geven over de omvang van de inkoop als hiervoor bedoeld.

–        Franchisenemer zal een accurate administratie bijhouden van haar inkoop uitgesplitst naar leverancier.

–        Franchisenemer is gehouden ten behoeve van het voeren van de financiële administratie op eigen kosten het softwarepakket Accountview aan te schaffen.

Ten aanzien van de boete is – voor zover relevant – als volgt bepaald:

–        Indien een franchisenemer jaarlijks minder dan 90 % van de inkoop via Medusa betrekt is franchisenemer aan Medusa een boete verschuldigd overeenkomende met het verschil tussen het bedrag dat daadwerkelijk via Medusa is ingekocht en het bedrag dat bij Medusa ingekocht had moeten zijn.

–        Indien op basis van de administratie van franchisenemer geen getrouw beeld over de totale omvang van de inkoop is vast te stellen, geldt dat 90% genomen wordt van de gemiddelde inkoop van franchisenemer over de achterliggende twee kalenderjaren en wordt het verschil met inkoop conform artikel 10.1 afgewikkeld. (…)

–        Indien franchisenemer enige andere bepaling, o.a. genoemd in artikel 5 en 6, van deze overeenkomst ondanks aanmaning bij aangetekende brief, niet naleeft is franchisenemer aan Medusa een boete verschuldigd van € 50.000,- (…) en € 1.00,- (..) per dag, zolang er sprake is van niet-naleving van enige bepaling, onverlet het recht van Medusa volledige schadevergoeding te vorderen. (…)

Franchisegever Medusa heeft inzage verzocht in de administratie van Haarmode Tigera over 2009. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de accountant van Medusa aan Haarmode Tigera meegedeeld dat zij over 2009 niet aan het criterium heeft voldaan dat minimaal 90% van haar inkoop via Medusa moet worden betrokken en dat zij conform artikel 10 lid 4 en 5 van de franchiseovereenkomst een direct opeisbare boete verschuldigd is. Haarmode Tigera heeft de juistheid van de inhoud van de brief van [accountants] namens Medusa betwist.

In eerste aanleg stelt Medusa dat Tigera haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst niet is nagekomen. Volgens Medusa heeft Tigera in 2009 voor een bedrag ad € 150.675,= ten onrechte bij derden heeft ingekocht, zodat Medusa op grond van artikel 10.1 van de franchiseovereenkomst aanspraak heeft op dat bedrag (I), heeft Tigera de administratie over 2010 niet aan haar ter beschikking gesteld, zodat Tigera op grond van artikel 10.4 een contractuele boete van € 50.000,= dient te betalen (II), heeft Tigera over 2010 niet de volledige gegevens over 2010 ter beschikking gesteld, zodat zij met toepassing van artikel 10.2 een bedrag van € 98.593,= verschuldigd is geworden (III) en is Tigera op grond van artikel 11.1 van de franchiseovereenkomst aansprakelijk voor de volledige door Medusa gemaakte kosten die tot aan de dagvaarding een bedrag van € 11.797,= belopen (IV).

In reconventie stelt Tigera primair dat de franchiseovereenkomst wegens dwaling/als onredelijk bezwarend vernietigd dient te worden, subsidiair dat de overeenkomst ontbonden dient te worden op grond van de toerekenbare tekortkoming van Medusa, inhoudende dat niet overeenkomstig het contract wordt geleverd tegen concurrerende groothandelprijzen en al zeker niet tegen prijzen die gelden als inkoopprijzen voor de groothandel, en meer subsidiair dat de franchiseovereenkomst op grond van de wijziging van omstandigheden moet worden gewijzigd in die zin dat de exclusieve afnameplicht daaruit wordt geschrapt en voor recht wordt verklaard dat het Tigera vrij staat elders in te kopen zonder dat dit strijd oplevert met het franchisecontract. Voor het geval zij boeten heeft verbeurd, verlangt Tigera matiging daarvan. De rechtbank heeft zowel in conventie als in reconventie alle vorderingen afgewezen.

In hoger beroep heeft Tigera haar eis in reconventie aldus gewijzigd dat zij, kort gezegd, haar primaire vordering tot vernietiging van de franchiseovereenkomst baseert op dwaling en bedrog, dat zij subsidiair tevens ontbinding per 3 september 2013 (datum memorie) vordert en dat zij aan haar primaire en subsidiaire vorderingen toevoegt een vordering tot ongedaanmaking van alle verbintenissen en veroordeling van Medusa tot betaling van € 21.864,75 en van schadevergoeding, op te maken bij staat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.

Tigera heeft ter onderbouwing van haar beroep op dwaling in eerste aanleg aangevoerd dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op grond van de door Medusa opgewekte verwachtingen ervan kon en mocht uitgaan dat zij daadwerkelijk als groothandel zou kunnen gaan functioneren, hetgeen niet zo blijkt te zijn omdat Medusa niet tegen groothandelprijzen aan Tigera levert. Tigera wist niet en kon ook niet weten dat Medusa zich niet aan de afspraken over de mogelijkheid om als groothandel te functioneren zou houden. Tigera heeft eind 2009 ontdekt dat Medusa niet tegen groothandelprijzen levert en al zeker niet tegen inkoopprijzen voor een groothandel, aldus Tigera. De rechtbank heeft het beroep op dwaling als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Hierop ziet grief 1 van Tigera in het incidenteel appel. Volgens Tigera heeft zij genoegzaam aangetoond dat Medusa haar in de waan heeft gebracht dat zij als groothandel zou kunnen functioneren.

Het hof overweegt hierover het volgende. Tigera heeft bij dit beroep op dwaling kennelijk het oog op de situatie van artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Ingevolge die bepaling is een overeenkomst vernietigbaar die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. Gesteld noch gebleken is dat Medusa aan Tigera over de resultaten van de vestiging voorafgaande aan de overname een onjuist beeld heeft gegeven. De franchiseovereenkomst houdt in dat Tigera ten opzichte van producenten en leveranciers de positie van groothandel verkrijgt. Dat is ook gerealiseerd; hetgeen Tigera in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren heeft gebracht biedt geen voldoende onderbouwing voor de veronderstelling dat Tigera die positie niet heeft verkregen dan wel dat zij feitelijk uitsluitend als detailhandel kon gaan functioneren. Door Tigera zijn geen concrete inlichtingen van de kant van Medusa gesteld die bij Tigera tot een onjuiste voorstelling van zaken hebben geleid. Tigera benadrukt dat zij bij het sluiten van de overeenkomst alle vertrouwen had in Medusa en er op basis van dat vertrouwen van uitging dat de onderneming een positief resultaat zou hebben. Wanneer Tigera op basis van dergelijk vertrouwen overeenkomsten sluit, betekent dat niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Door Tigera zelf gekoesterde verwachtingen die niet zijn gebaseerd op onjuist gebleken inlichtingen van haar wederpartij bieden geen grond voor een beroep op dwaling. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat dit beroep op dwaling faalt, zodat grief I van Tigera in het incidenteel appel in zoverre faalt.

Deze grief faalt ook voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat de franchiseovereenkomst vernietigd dient te worden vanwege bedrog van de kant van Medusa. Ingevolge artikel 3:44 lid 3 BW is bedrog aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op. Naar het oordeel van het hof heeft Tigera geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die een beroep op deze bepaling kunnen dragen, zodat ook op deze grond vernietiging van de franchiseovereenkomst niet kan volgen en grief I van Tigera in het incidenteel appel ook voor het overige faalt.

Wat de vorderingen van Medusa in conventie betreft, gaat het om de vraag of Tigera in 2009 meer bij andere leveranciers dan Medusa heeft ingekocht dan haar op grond van de franchiseovereenkomst was toegestaan en of zij in voldoende mate heeft voldaan aan haar administratieve verplichtingen jegens Medusa.

Kern van het geschil is of de (internet)activiteiten van Tigera onder de handelsnaam ’t Kapperswinkeltje al dan niet binnen het bereik van de franchiseovereenkomst en de daaruit voor Tigera voortvloeiende verplichtingen vallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de tekst van de franchiseovereenkomst niet is af te leiden dat die activiteiten van Tigera ook onder de franchiseovereenkomst vallen en dat Medusa ook niet gerechtvaardigd mocht verwachten dat de franchiseovereenkomst wat die activiteiten betreft allesomvattend was.

Het hof stelt voorop dat de betekenis van een omstreden overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. De tekst van een schriftelijke overeenkomst speelt hierbij een belangrijke, maar geen doorslaggevende rol.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tekst van de franchiseovereenkomst niet inhoudt dat alle activiteiten van Tigera op het gebied van de handel in kappersbenodigdheden onder deze overeenkomst vallen, ook niet wanneer de tekst van de overeenkomst wordt gelezen in samenhang met de overeenkomst waarbij de onderneming werd overgenomen en de huurovereenkomst. Partijen hadden dat eventueel met zoveel woorden in de overeenkomst kunnen opnemen, maar zij hebben dat niet gedaan. Vervolgens is de vraag of de overige omstandigheden van het geval leiden tot de uitleg die Medusa aan de franchiseovereenkomst geeft en waarop haar vorderingen zijn gebaseerd. Dit bleek niet het geval. Dat betekent dat niet staande kan worden gehouden dat op Tigera op grond van de franchiseovereenkomst meer of andere verplichtingen jegens Medusa rustten dan voortvloeiend uit het drijven van een groothandel in kappersbenodigdheden volgens de Medusa-formule. Medusa kan Tigera daarom niet verwijten dat zij ten behoeve van haar overige ondernemingsactiviteiten, onder andere handelsnamen dan Medusa, producten heeft laten leveren en heeft geweigerd inzage te verlenen in bedrijfsgegevens die met die andere ondernemingsactiviteiten te maken hebben.

Grief II van Tigera in het incidenteel appel betreft de subsidiaire vordering van Tigera tot ontbinding van de franchiseovereenkomst. Ter onderbouwing van deze vordering voert Tigera aan dat Medusa haar niet in staat heeft gesteld daadwerkelijk als groothandel te fungeren en dat Medusa een nieuwe vestiging in [vestigingsplaats] heeft gerealiseerd. Medusa heeft een en ander gemotiveerd betwist. Wat de nieuwe vestiging in [vestigingsplaats] betreft kan in het midden blijven in hoeverre deze is aan te merken als een Medusa-vestiging of een wat de belevering betreft daarmee vergelijkbare onderneming. Gesteld noch gebleken is dat de franchiseovereenkomst tussen Tigera en Medusa een exclusiviteitsgarantie inhoudt terwijl Tigera ook voor het overige niet voldoende met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd dat en waarom Medusa zich jegens Tigera zou moeten onthouden van betrokkenheid bij een andere vestiging dan die van Tigera in [vestigingsplaats]. Door Tigera is ook niet toegelicht waarom hun rechtsverhouding voor Medusa geen ruimte voor andere ondernemingsactiviteiten zou bieden en wel voor Tigera zelf.  

Tigera stelt verder dat Medusa toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst doordat zij aan Tigera te hoge prijzen in rekening bracht, die eerder het karakter hadden van prijzen voor de detailhandel dan van prijzen voor de groothandel, terwijl de franchiseovereenkomst een groothandel betreft en niet een detailhandel. Tigera voert in dit verband aan dat zij met die prijzen en de door haar te betalen franchisefee met de onderneming geen voldoende positief resultaat heeft kunnen bereiken. Volgens Medusa strandt de hierop gebaseerde subsidiaire vordering op de omstandigheid dat zij niet in verzuim is komen te verkeren vanwege het ontbreken van een ingebrekestelling van de kant van Tigera. Dit verweer treft doel. Tigera heeft geen voldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat een ingebrekestelling achterwege kon blijven. Een en ander leidt tot de slotsom dat grief wordt verworpen.

Grief III van Tigera in het incidenteel appel betreft haar meer subsidiaire vordering tot wijziging van de franchiseovereenkomst op grond van onvoorziene/gewijzigde omstandigheden. Tigera heeft hierbij kennelijk het oog op artikel 6:258 lid 1 BW, dat de bevoegdheid geeft de gevolgen van een overeenkomst op verlangen van een der partijen te wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten, aan welke wijziging of ontbinding terugwerkende kracht kan worden verleend. Het hof overweegt hierover het volgende. Deze bepaling leent zich alleen voor toepassing onder uitzonderlijke omstandigheden en dient door de rechter met terughoudendheid te worden toegepast. Het is aan de partij die zich op deze bepaling beroept om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. Hetgeen Tigera in dit verband naar voren heeft gebracht biedt daarvoor onvoldoende grond, zodat de meer subsidiaire vordering van Tigera hierop strandt en grief III in het incidenteel appel wordt verworpen.

De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.

Deze uitspraak benadrukt hoe belangrijk het is om ondubbelzinnig in de franchiseovereenkomst vast te leggen wat de “spelregels ” zijn bij internetverkopen en de daaruit voortvloeiende inkomsten.

 

Mr A.C. van Engel – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar vanengel@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Artikel De Nationale Franchise Gids: “Informatieverplichtingen van de beoogd franchisenemer onder de Wet franchise” – d.d. 7 augustus 2020 – mr. A.W. Dolphijn

Alhoewel de Wet franchise tot doel heeft franchisenemers te beschermen tegen franchisegevers, zijn er ook een aantal verplichtingen voor franchisenemers bepaald.

Contractuele vereisten voor ontbinding niet in acht genomen? Geen rechtsgeldige ontbinding van de franchiseovereenkomst – d.d. 23 juli 2020 – mr. C. Damen

Mag een franchisegever de franchiseovereenkomst ontbinden wanneer zij haar eigen contractuele voorschriften niet in acht heeft genomen?

Door mr. C. Damen|23-07-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Wettelijk verbod op eenzijdig wijzigen van openingstijden door franchisegever – 13 juli 2020 – mr. J. Sterk

Wetsvoorstel staatssecretaris dat, kort samengevat, inhoudt dat de winkelier niet gebonden mag zijn aan eenzijdige wijziging van de openingstijden, gedurende de looptijd van de overeenkomst.

Door Jeroen Sterk|13-07-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|
Ga naar de bovenkant