Schieten met hagel in kort geding wordt niet beloond

Recentelijk is op rechtspraak.nl alsnog het vonnis gepubliceerd inzake een door een (ex)franchisenemer van Bart’s Retail jegens laatstgenoemde aanhangig gemaakt kort geding. Uit het vonnis d.d. 1 augustus 2013 (ENCLI: NL.RBGEL:2013:6441) van de rechtbank Gelderland blijkt met name dat in franchiseverhoudingen niet lichtvaardig een voorschot op schadevergoeding wordt toegekend. Franchisegeschillen zijn overwegend complex van aard en het bestaan van de (vermeende) vordering(en) wordt niet zelden onvoldoende onderbouwd. Noch daargelaten de te stellen spoedeisendheid en het zogenoemde restitutierisico.

In casu verweet de franchisenemer franchisegever dat deze onjuiste omzetprognoses zou hebben verstrekt en ten onrechte bij het aangaan van de franchiseovereenkomst zou hebben gesteld dat een in het verleden geconstateerd asbestprobleem zou zijn opgelost, terwijl dat in de visie van de franchisenemer niet het geval was. Ter zake de vermeend onjuiste prognoses betoogde franchisegever dat zij slechts historische cijfers had aangeleverd welke door de accountant van de franchisenemer tot een prognose en een financieringsaanvraag werden samengesteld. De rol van de franchisegever bleef beperkt tot het invoeren van enkele variabelen. Die feitelijke gang van zaken werd door franchisenemer onvoldoende weersproken. Ter zake de vermeende asbestproblematiek bleek uit een door de franchisegever overgelegd rapport dat zij er voldoende op  heeft mogen vertrouwen dat de asbestproblemen waren opgelost.

Interessant is voorts de overweging van de rechtbank dat ter gelegenheid van een dergelijk kort geding ook niet kan worden volstaan met een beroep op dwaling, nu dwaling nog geen schadeplichtigheid van de wederpartij van de dwalende met zich meebrengt. Zulks vereist immers ook een onrechtmatige daad. Franchisenemer had echter eveneens onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat tevens sprake zou kunnen zijn geweest van een onrechtmatige daad.

Voorts stelde franchisenemer zich op het standpunt dat door de noodzakelijke verbouwingswerkzaamheden als gevolg van het alsnog moeten verwijderen van asbest inkomensschade zou zijn geleden, welke voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Franchisenemer onderbouwde echter onvoldoende dat naast de reeds gedane tegemoetkomingen nog sprake zou zijn van niet vergoedde schade.

Tenslotte bereikten partijen aangaande het hervatten van de exploitatie na de verbouwing geen overeenstemming. Als gevolg daarvan werd uiteindelijk de franchiseverhouding door franchisegever ontbonden. Ook te dien aanzien komt de rechtbank tot de conclusie dat franchisenemer onvoldoende heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat die ontbinding onterecht was en of dat schade wordt geleden.

Het in casu gevoerde kort geding toont eens temeer aan dat schieten met hagel vooruitlopend op een bodemprocedure niet snel zal leiden tot kortsluiting daarvan. Mijns inziens dienen dergelijke kort gedingen dan ook te worden beperkt tot bescheiden en strikt noodzakelijke voorzieningen vooruitlopend daarop.

Mr J. Sterk  – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies.

Wilt u reageren? Mail naar sterk@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Voortzetten activiteiten franchisenemer geen schending concurrentiebeding

Recentelijk is in een kort geding een vonnis gewezen waarbij ...

Autodealer ten onrechte geen franchisenemer?

Op 1 januari 2021 is de Wet franchise in ...

Ga naar de bovenkant