Schending precontractuele informatieplicht bij franchise
In kort geding heeft de rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 een vonnis gewezen, ECLI:NL:RBDHA:2024:7220, over de vraag of de franchisegever de beoogd franchisenemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst juist had voorgelicht.
De franchisegever heeft met de franchisenemer meerdere overeenkomsten gesloten op grond waarvan de franchisenemer gehouden is om binnen vijf jaar tijd ten minste 30 vestigingen te openen tegen betaling aan de franchisegever, ook indien dit ontwikkeldoel niet zou worden gehaald.
Voorafgaand aan de samenwerking heeft de franchisegever een prognose verstrekt waaruit rooskleurige resultaten volgen. Die prognose zou gebaseerd zijn op ervaringen die de franchisegever in Ierland opgedaan zou hebben. De franchisegever heeft echter verzuimd mee te delen dat de door de franchisegever zelf geëxploiteerde vestigingen in Leiden en Rotterdam deze omzetten niet haalden en verlieslatend waren.
De franchisenemer heeft na het aangaan van de samenwerking twee vestigingen geopend. Deze vestigingen bleken evenwel verlieslatend. De franchisenemer weigert onder meer de afspraak verder uit te voeren om nog nieuwe vestigingen te openen. De franchisegever vordert nakoming van de afspraken, waartegen de franchisenemer zich verweert. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de franchisegever de precontractuele informatieplicht geschonden heeft.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 7:913 lid 3 en 4 BW de franchisegever tijdig voor het sluiten van de franchiseovereenkomst aan de beoogd franchisenemer informatie dient te verschaffen over onder meer de financiële gegevens van de beoogde locatie van de franchiseonderneming en alle overige informatie waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze voor het sluiten van de franchiseovereenkomst van belang is. Deze precontractuele informatieplicht, gevolgd door de precontractuele bedenktijd, strekt ertoe de franchisenemer, doorgaans de meer afhankelijke partij, te beschermen tegen de franchisegever.
Geoordeeld wordt dat het aannemelijk is dat door het presenteren van de positieve Ierse cijfers en het verzwijgen van de verlieslatende winkels die de franchisegever zelf in Nederland heeft, een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan. Voor de franchisegever moet kenbaar zijn geweest dat de franchisenemer de overeenkomsten bij een juiste voorstelling van zaken niet of – wellicht meer waarschijnlijk – niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
De vorderingen van de franchisegever om de afspraken na te komen worden dan ook geweigerd.
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Artikel Franchise+: “De valkuilen van de standstill-periode” – mr. R.C.W.L. Albers – 22 december 2021
Met de komst van de Wet franchise dit jaar is ...
Franchisenemer veroordeeld tot vergoeden van gemiste fee-inkomsten franchisegever.
In een recente uitspraak stond de vraag centraal of de ...
Artikel Franchise+: “Is franchisegever gehouden aan de statuten van de franchisenemersvereniging?” – mr. M. Munnik – d.d. 11 november 2021
Binnen een franchiseorganisatie is het niet ongewoon dat franchisenemers zich ...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “Hobbels in de stand still-periode” – mr. T. Meijer – d.d. 19 oktober 2021
Door een groot aantal partijen, waaronder niet op de laatste ...
Eenzijdige wijzigingen openingstijden per 1 januari 2022 verboden
Op 14 juli 2021 werd een wetswijziging van de winkeltijdenwet ...
Procederen als franchisenemersvereniging.
De franchisenemers van Eye Wish Opticiens hebben onlangs verzet aangetekend ...