Rechter: “franchisenemer aan zet in standstill-periode” – mr. R.C.W.L. Albers – d.d. 1 juli 2021
In een recente procedure bij de voorzieningenrechter in Utrecht is een franchisegever in de pizzabranche veroordeeld tot het aanbieden van een franchiseovereenkomst en het aangaan van een franchiserelatie met een nieuwe franchisenemer. De franchisegever had dat na bijna twee jaar onderhandelen geweigerd vanwege een kritische e-mail van de franchisenemer. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit de franchisegever, mede gelet op de in de Wet franchise opgenomen standstill-periode, niet vrijstond.
De potentiële franchisenemer had zich al in juli 2019 bij de franchisegever gemeld met de wens om een vestiging te gaan exploiteren. Naar aanleiding daarvan is een selectieprocedure gestart en zijn diverse gesprekken gevoerd en documenten uitgewisseld. Uiteindelijk is een intentieovereenkomst getekend.
Nu inmiddels de Wet franchise in werking was getreden diende de franchisegever te voldoen aan de daarin opgenomen informatieverplichtingen en standstill-periode. Op 11 mei 2021 werd aan de potentiële franchisenemer een precontractueel informatie document (PID) verstrekt van ruim 400 pagina’s en een conceptfranchiseovereenkomst.
Door de potentiële franchisenemer is via een e-mail aan de franchisegever kritiek geuit op de conceptfranchiseovereenkomst. Op basis hiervan besluit de franchisegever dat zij geen samenwerking meer met de potentiële franchisenemer wenst aan te gaan.
Vervolgens sommeert de advocaat van de potentiële franchisenemer de franchisegever om alsnog de franchiseovereenkomst aan te bieden. Hieraan wordt geen gehoor gegeven, de potentiële franchisenemer is daarom genoodzaakt een kort geding te starten.
Beoordeling voorzieningenrechter
De voorzieningen rechter oordeelt als volgt.
Op grond van de intentieovereenkomst rust op de franchisegever de verplichting om de franchiseovereenkomst aan te bieden.
De franchisegever heeft dat ook gedaan door het verstrekken van een PID waarmee werd aangeboden om een franchiserelatie aan te gaan. De voorzieningenrechter overweegt dat de Wet franchise met zich meebrengt dat de franchisegever de benodigde informatie verschaft op basis waarvan de beoogde franchisenemer:
- een reële inschatting kan maken van de risico’s die het aangaan en de uitvoering van de overeenkomst met zich meebrengen;
- kan beoordelen of, en in hoeverre, en onder welke eventuele voorwaarden hij bereid is om die risico’s aan te gaan.
Daarvoor dient de beoogde franchisenemer ten minste vier weken te worden gegund door middel van de standstill-periode. Dit is een periode voor beraad.
In deze wettelijke verplichtingen ligt volgens de voorzieningenrechter besloten dat de franchisegever een aanbod doet aan de beoogde franchisenemer. Het is vervolgens aan de beoogde franchisenemer om zich te beraden of hij dit aanbod wil aanvaarden of dat hij nog in onderhandeling wil treden. De franchisegever kan in deze termijn alleen maar afwachten en moet in deze termijn het aanbod gestand doen. Het is de franchisenemer die aan zet is.
De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de franchisegever het aanbod niet mocht intrekken tijdens de standstill-periode, maar ook dat er geen gegronde reden was om dat aanbod niet langer te laten gelden.
De door de franchisegever in het PID opgenomen bepaling dat het verstrekken van het PID niet verplicht tot het aangaan van de franchiseovereenkomst, wordt door de rechter terzijde gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat een dergelijke bepaling niet thuishoort in een PID. Bovendien was de potentiële franchisenemer gevraagd om voor ontvangst te tekenen en niet voor akkoord. De rechter oordeelt dat het ook daarom onredelijk is om franchisenemer aan deze bepaling te houden.
Conclusie
Ook de andere argumenten van de franchisegever konden haar niet baten en zij wordt daarom veroordeeld tot het aanbieden van de franchiseovereenkomst en het aangaan van de franchiserelatie op straffe van een dwangsom.
Kortom, franchisegevers dienen zich ervan te vergewissen dat het aanbieden van een franchiseovereenkomst (als onderdeel van een PID) in het kader van de Wet franchise geen vrijblijvende aangelegenheid is. Het uitgangspunt is dat de franchisegever het daarmee gedane aanbod gedurende de standstill-periode niet mag intrekken en enkel de beoogde franchisenemer kan besluiten om van dit aanbod af te zien. Een eerste belangwekkende uitspraak over de toepassing van de in de Wet franchise openomen standstill-periode.
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar albers@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Matiging boete van franchiseovereenkomst bij supermarkt
De rechtbank Oost-Brabant oordeelde op 22 april 2015 over een geschil tussen een franchisenemer en een franchisegever (Emté Franchise B.V.).
Arbitraal beding van toepassing op franchiseovereenkomst? Misschien toch niet
In franchiseovereenkomsten treft men zo nu en dan een arbitrageclausule aan.
Bestuurdersaansprakelijkheid bij een onjuiste prognose
De rechtbank Rotterdam heeft op 4 februari 2015 een vonnis gewezen over onder meer de vraag of de bestuurder van een verkopende rechtspersoon aansprakelijk was.
(Bestuurders- en aandeelhouders)aansprakelijkheid bij overgang c.q. afbouw franchiseformule
(Bestuurders- en aandeelhouders)aansprakelijkheid bij overgang c.q. afbouw franchiseformule
C1000 verliest hoger beroep inzage C1000-deal
C1000 verliest hoger beroep inzage C1000-deal
Supermarktbrief – 9
Vereniging C1000 verliest hoger beroep inzage C1000 deal