Recente ontwikkelingen betreffende verticale prijsbinding

Door de bestuursrechter van de Rechtbank te Rotterdam is op 13 februari 2004 een uitspraak gedaan tussen Secon Group B.V. tegen de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) waarbij als belanghebbende partijen zich in deze procedure hebben gesteld Chilly B.V. en Basilicum B.V..

Zoals gesteld, betreft het hier een uitspraak betreffende verticale prijsbinding waarin de Rechtbank de praktijk zoals die al sinds enige tijd door de NMa wordt vormgegeven onderschrijft 1).
Primair ging het in deze zaak om het feit dat Secon, die onder meer het jeansmerk G-Star op de markt brengt, op enig moment weigerde Basilicum en Chilly te bevoorraden vanwege het feit dat zij niet accoord gingen met het doorleveringsverbod zoals dat in de algemene voorwaarden van Secon was opgenomen. Naar aanleiding hiervan hebben beide partijen een klacht ingediend bij de NMa in 1998. De NMa heeft op haar beurt niet alleen de algemene voorwaarden beoordeeld op het bovengenoemde punt doch heeft zich tevens uitgelaten over de (minimum) adviesprijzen die in de algemene voorwaarden waren opgenomen. De NMa oordeelde dat zowel het doorleveringsverbod als de “advies”prijzen in strijd waren met artikel 6 van de Mededingingswet (Mw). Nadat Secon bezwaar had ingediend tegen voornoemd besluit, welk besluit vervolgens door de NMa is gehandhaafd, heeft Secon op 28 januari 2002 bij de Rechtbank te Rotterdam beroep ingesteld. In de algemene voorwaarden waren, zoals gesteld, minimum adviesprijzen opgenomen waarbij in één versie van de algemene voorwaarden was opgenomen dat hiervan niet mocht worden afgeweken, tenzij hiervoor schriftelijk toestemming was gegeven door Secon. In een andere versie was bepaald dat afprijzing niet was toegestaan zonder toestemming van Secon.

De Rechtbank is van oordeel dat de minimum adviesprijzen mededingingsbeperkend van aard zijn vanwege het feit dat zij de onderneming in essentiële aspecten van haar ondernemingsbeleid raken. Derhalve oordeelde de Rechtbank dat er sprake was van verboden verticale prijsbinding. Het feit dat er tevens sprake was van een doorleveringsverbod versterkte het feit dat er sprake was van een ontoelaatbare inbreuk op het ondernemingsbeleid. Ten aanzien van de vraag of de algemene voorwaarden een eenzijdige rechtshandeling is dan wel dat dit beschouwd had moeten worden als een overeenkomst merkt de Rechtbank op dat niet alleen overeenkomsten onder de reikwijdte van artikel 6 Mw vallen doch eveneens onderling afgestemde feiten en gedragingen. Derhalve oordeelt de Rechtbank dat ook algemene voorwaarden vallen onder 6 Mw. Ten aanzien van de vraag of de mededingingsbeperkende bepalingen ook merkbaar effect sorteren merkt de Rechtbank op dat een en ander niet relevant is nu het hier hardcore-restricties betreffen waar hoe dan ook niet van afgeweken mag worden. Hierbij wordt verwezen naar de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie.
1) zie ook actualiteiten mededingingsrecht nummer 4/mei 2004 met de noot van RM

Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies

Andere berichten

Prognoses bij startup franchiseformule

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde op 14 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:455 (Tot Straks/franchisenemer) over de vraag of de franchisegever een ondeugdelijke prognose verschaft had en de

Verplicht overdragen franchiseonderneming aan franchisegever?

De rechtbank Amsterdam heeft op 23 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:412 (CoffeeCompany/Dam Spirit B.V.) een vonnis gewezen over de vraag of een franchisenemer bij een beëindiging van de samenwerking

Overdracht klantendata aan franchisegever

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in het arrest van 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:68 (OnlineAccountants.nl) onder meer over de vraag hoe klantendata moet worden overgedragen.

Uitverkoop bij bedrijfsbeëindiging franchisenemer – wie krijgt de uitverkoopopbrengst?

In het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d.12 oktober 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5061 (Bewindvoerder/Expert Groep en Rabobank) stond de vraag centraal of de franchisegever tezamen met de bank

Column Franchise+ – mr. Th.R. Ludwig: “Rechter: zorgplicht franchisegever vergelijkbaar met die van een bank”

Diverse uitspraken in 2016 hebben duidelijk gemaakt hoe hoog de zorgvuldigheidsnorm voor een franchisegever jegens zijn franchisenemers ligt.

Gebruik van internet en sociale media: rechter verruimt mogelijkheden franchisenemers

De franchisenemer mag in beginsel niet worden verboden een eigen website te hebben om zijn producten of diensten tevens of zelfs uitsluitend via internet te verkopen.

Ga naar de bovenkant