Prijsbinding: altijd nietigheid?
Gerechtshof Den Haag
Het gerechtshof in Den Haag heeft enige tijd geleden geoordeeld dat beïnvloeding van het prijsniveau waarvoor franchisenemer de producten verkoopt aan de consument vatbaar kan zijn voor mededingingsrechtelijke aantasting van het franchisecontract indien er door de franchisegever beoogd is het prijsniveau voor de verkoop aan consumenten te beïnvloeden.
In de franchiseovereenkomst tussen franchisegever en franchisenemer is vastgelegd dat de franchisenemer de verplichting heeft de producten in kwestie niet op een misleidende wijze aan te bieden, of te verkopen tegen bodemprijzen, speciale prijzen en/of actieprijzen. In beginsel is een dergelijk beding niet toegestaan. Het gerechtshof overweegt dan ook dat voorshands hieruit afgeleid kan worden dat kennelijk is beoogd het prijsniveau voor de wederverkoop te beïnvloeden. Het hof geeft aan dat de Europese Commissie ten aanzien van vergelijkbare beperkingen in een zaak betreffende exclusieve distributie de conclusie heeft, zelfs zonder dat expliciet op objectief wordt vastgesteld vanaf welk niveau sprake is van bodemprijzen, speciale prijzen of actieprijzen, de autonomie van de distributeur(franchisenemer) om kortingen toe te kennen, daardoor wordt beperkt, in vergelijking met een situatie waarin zij haar prijs volledig vrij kan vaststellen. De mededinging wordt daardoor vervalst of beperkt.
Vervolgens overweegt het hof wat de invloed op de marktwerking van de afspraak in kwestie inhoudt. Opmerkelijk genoeg stelt het hof vast dat “niet of nauwelijks een inhoudelijk debat over deze punten is gevoerd”. Nu hier ter zake van niets is gesteld, kan het hof dan ook niet tot een oordeel komen met betrekking tot het op zich zeer relevante punt.
Conclusie: indien aannemelijk was gemaakt dat prijsbeïnvloeding zou hebben geleid tot verstoring van de werking van markt en/of van het functioneren van partijen, dan zou nietigheid voor de hand hebben gelegen. Prijsbinding is immers in alle gevallen niet toegelaten, laat staan als dit toch is vastgelegd in het franchisecontract. De benadeelde partij had zich ook op een per séverbod kunnen beroepen, inhoudende dat inhoudelijke beoordeling niet verder noodzakelijk was, nu prijsbinding overeengekomen bleek – en niet is toegestaan.
Mr Th.R. Ludwig – Franchise advocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar ludwig@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Hoge Raad over opzegging franchiseovereenkomst
De Hoge Raad heeft op 29 november 2024 een aantal ...
Ludwig & Van Dam advocaten partner van Het Nationale Franchise Congres
Op 14 november 2024 nemen we u mee in de ...
Impact Wet franchise op de franchisestatistieken minimaal
Door Maaike Munnik en Remy Albers Ludwig & Van ...
Seminar op de Nationale Franchise Beurs 11 & 12 oktober 2024
Op 11 oktober 2024 om 11:00 uur zal op de ...
Publicatie mr. Klaas op de Hoek in Tijdschrift Franchise & Recht
In het tijdschrift Franchise & Recht bespreekt mr. Klaas op ...
Wat zijn mijn rechten als franchisenemer?
Voor het Seminar: De franchisestatistieken dat Ludwig & Van Dam ...