Overdracht bedrijf franchisenemer: franchisegever faciliteert franchisenemer correct bij afwikkeling

Op 12 november 2014 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de franchisegever en de franchisenemer over de rechtmatigheid van de beëindiging van de franchiseovereenkomst.

Tussen de franchisegever en franchisenemer bestond een franchiseovereenkomst voor de duur van tien jaren. De franchisegever heeft de franchiseovereenkomst aan het einde van de looptijd opgezegd met onder meer als reden het achterblijven van de prestaties van de franchisenemer. Omdat de franchisenemer beterschap beloofde heeft de franchisegever de franchiseovereenkomst na afloop van de overeengekomen tien jaren, nog verlengd met een periode van 10 maanden. Gedurende deze zogenaamde proefperiode kon de franchisenemer alsnog laten zien dat hij zijn prestaties kon verbeteren. Als dat het geval zou zijn zou de franchiseovereenkomst alsnog wederom voor 10 jaren worden verlengd. Omdat al vrij snel binnen die periode van 10 maanden bleek dat de franchisenemer zijn toezeggingen niet kon waarmaken, heeft de franchisegever al na zes maanden aangegeven dat hij de franchiseovereenkomst niet zal verlengen na de overeengekomen periode van 10 maanden. Tussen partijen was vervolgens afgesproken dat de franchisenemer zelf zou zorgdragen voor de verkoop van zijn onderneming. Omdat de franchisenemer na afloop van die 10 maanden zijn onderneming nog steeds niet had verkocht, heeft de franchisegever hem een nieuwe termijn van 3 maanden gegund om zijn onderneming alsnog te kunnen verkopen. Een van de voorwaarden die de franchisegever hieraan stelde was dat de verkoopprijs marktconform zou zijn, zodat het verkoopproces niet te lang zou duren. Na die 3 maanden had de franchisenemer zijn onderneming nog steeds niet verkocht. Voor de franchisegever was op dat moment de maat vol. Na afloop van die periode heeft de franchisegever de vestiging van de franchisenemer overgenomen omdat de franchiseovereenkomst inmiddels was beëindigd. De franchisenemer was namelijk niet meer gerechtigd gebruik te maken van de formule van de franchisegever. In de procedure die de franchisenemer tegen de franchisegever heeft gestart, verwijt de franchisenemer de franchisegever onrechtmatig handelen, dan wel handelen in strijd met de franchiseovereenkomst dan wel de daaruit voortvloeiende redelijkheid en billijkheid, omdat de franchisegever hem niet in de gelegenheid zou hebben gesteld om zijn onderneming te verkopen en stelt de franchisenemer dat hij daardoor schade heeft geleden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de franchiseovereenkomst er in voorzag dat de samenwerking tussen partijen na 10 jaar zou eindigen. Voorts stelt de rechtbank dat de franchisenemer niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor voortzetting van de samenwerking na de periode van 10 maanden. Voorts oordeelt de rechtbank de franchisegever niet verplicht was de overeenkomst met nog eens 10 jaar te verlengen. Dat de franchisenemer zijn onderneming niet binnen de looptijd heeft kunnen verkopen komt volledig voor zijn eigen rekening en risico.

De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatigheid van de franchisegever door de franchiseovereenkomst op te zeggen en niet te verlengen voor nog een nieuwe periode van 10 jaar. Voorts is er geen sprake van onrechtmatigheid door de franchisenemer geen langere termijn te geven om zijn onderneming te verkopen.

De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat er niet snel sprake is van onrechtmatigheid als de overeenkomst na de tussen partijen overeengekomen periode wordt beëindigd, zeker als de franchisegever conform zijn zorgplicht goed faciliteert bij afwikkeling.

 

Mr A.C. van Engel – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar vanengel@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Wat te doen tegen (te) forse huurverhogingen?

In veel huurovereenkomsten wordt de huur jaarlijks geïndexeerd aan ...

Ga naar de bovenkant