Opzeggen franchiseovereenkomst vanwege de invoering van de Wet franchise
Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft op 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:658, een beslissing genomen in een geschil over de beëindiging van een franchiseovereenkomst tussen Leen Bakker en haar franchisenemer vanwege de invoering van de Wet franchise. Alhoewel de opzegging rechtsgeldig was, heeft de franchisenemer wel recht op een schadevergoeding.
Rechtsgeldige opzegging
Sinds 1995 bestond er een franchiseovereenkomst. Leen Bakker had de franchiseovereenkomst met een franchisenemer opgezegd op 28 juli 2020 tegen 31 december 2022. De franchiseovereenkomst bepaalt dat de franchisegever slechts gerechtigd is deze op te zeggen “indien van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren”.
De belangrijkste reden voor Leen Bakker om op te zeggen is dat Leen Bakker in zijn geheel wil stoppen met de franchiseformule en zich uitsluitend nog wil focussen op het exploiteren van eigen winkels. Leen Bakker heeft haar keuze onder meer gemotiveerd door te stellen dat de invoering van de Wet Franchise voor Leen Bakker de aanleiding gaf om zich te bezinnen op de positie van de franchisenemers binnen haar organisatie. Dat Leen Bakker de invoering van de Wet Franchise, en dan met name het instemmingsrecht vanuit haar positie beschouwde als een lastenverzwaring, vormt een bedrijfseconomische reden voor de opzegging. Hierbij is van belang dat de franchisenemers een kleine groep vormen binnen het totaal van winkels van Leen Bakker. Leen Bakker heeft in dit verband aangevoerd dat een wijziging van de franchiseformule met financiële gevolgen voor de franchisenemers, hetgeen volgens Leen Bakker al snel het geval zal zijn, ertoe leidt dat de franchisenemers een instemmingsrecht verkrijgen. Dit vergroot het verschil tussen de eigen filialen en de franchisenemers, hetgeen niet past binnen de toekomstplannen van Leen Bakker. Deze (strategische) keuze is een keuze die Leen Bakker als ondernemer mag maken en legt daarom gewicht in de schaal voor Leen Bakker.
Het Gerechtshof oordeelde aldus dat Leen Bakker als franchisegever het recht had om op basis van een strategische keuze op bedrijfseconomische gronden de franchiseovereenkomst met de franchisenemer op te zeggen. Van de franchisegever kon derhalve in redelijkheid niet worden gevergd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren.
Schadevergoeding
De omstandigheid dat de franchisenemer geen verwijt kan worden gemaakt van de opzegging en de afhankelijke relatie waarin de franchisenemer zich bevindt, acht het hof de opzegging zonder deze te vergezellen van een (passend) aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Voor wat betreft de vergoeding geldt dat het hof oordeelt dat Leen Bakker de opzegging had moeten vergezellen van een (passend) aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Leen Bakker rept over 1,9 miljoen euro per jaar, als extra omzet toe te voegen aan haar eigen onderneming. Niet is gebleken dat Leen Bakker op enig moment een vergoeding heeft aangeboden.
Dit oordeel betekent dat Leen Bakker in verband met de beëindiging van de franchiseovereenkomst is tekortgeschoten jegens de franchisenemer. Op basis van deze tekortkoming kan de franchisenemer jegens Leen Bakker aanspraak maken op een zekere (schade)vergoeding. Het hof zal de door de franchisenemer subsidiair gevorderde verklaring voor recht toewijzen en de zaak verwijzen naar de schadestaat.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat de Wet franchise voor franchisegevers soms de doorslag geeft om te stoppen met franchisen. Met name het instemmingsrecht dat aan franchisenemers toe kan komen bij formulewijzigingen wordt gezien als beletsel om slagvaardig te kunnen opereren. Dat klemt temeer als het aantal franchisenemers beperkt is ten opzichte van het aantal “eigen” filialen van de franchisegever.
Verder valt op dat het Gerechtshof bij de toewijzing van de schadevergoeding met geen enkel woord rept over artikel 7:920 BW. Deze bepaling van de Wet franchise is ingegaan per 1 januari 2023, derhalve na de (rechtsgeldige) opzegging door de franchisegever. Zie artikel 209 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Het Gerechtshof had desalniettemin anticiperende argumenten kunnen ontlenen aan de wettelijke goodwillregeling voor het vaststellen van de schadeplichtigheid van de franchisegever voor het voortzetten van de onderneming van de franchisenemer na (rechtsgeldige) beëindiging van de franchiserelatie.
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Concurrentieverbod franchisenemer: fout in prognose en overdracht knowhow?
Een franchisenemer vordert in kort geding van de franchisegever dat ...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “Non-concurrentiebeding: ‘the devil is in the details’ ” – mr. C. Damen – d.d. 2 april 2021
De Rotterdamse rechter bevestigde bij vonnis van 20 januari 2021 ...
Artikel Franchise+: “Het belang van knowhow in het kader van non-concurrentie- en relatiebeding” – mr. K. Bastiaans – d.d. 10 maart 2021
De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel heeft zich in haar ...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “De Wet franchise: wat moet ik daar eigenlijk mee?” – mr. D.L. van Dam – d.d. 9 maart 2021
Het is de meeste partijen in de franchisebranche natuurlijk niet ...
Vacature: Advocaat-medewerker en een Advocaat-stagiaire
Ludwig & Van Dam advocaten is een geheel in franchise- ...
Geen schending non-concurrentiebeding door franchisenemer – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 4 februari 2021
De rechtbank Rotterdam heeft op 20 januari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:657 een ...