Meer keuzemogelijkheden voor fastfoodondernemer

Door Gepubliceerd Op: 24-02-2012Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: ,

Rechtbank Leeuwarden

In de verdringingsmarkt van fastfoodconcepten bepaalt diegene die kan beschikken over een eigen pand veelal welke formule daarin mag worden toegepast. Een recent arrest van het gerechtshof Leeuwarden is daar een bevestiging van. De casus is als volgt.

Een franchisenemer heeft met de franchiseorganisatie een onderhuurovereenkomst en een franchiseovereenkomst gesloten. Nadien verwerft de franchisenemer de eigendom van het pand. Daarmee wordt de franchisenemer ook naast onderhuurder tevens (hoofd)verhuurder en verhuurt daarmee aan de franchiseorganisatie die op haar beurt weer door/terug (onder)verhuurt aan de franchisenemer. Dit overigens in casu door aan de franchisenemer gelieerde vennootschappen.

Inmiddels concludeert de franchisenemer dat de toegepaste formule, welke in de onderhuurovereenkomst ook verplicht is gesteld en is gekoppeld aan de franchiseovereenkomst, hem niet langer past in de (gewijzigde) locale marktsituatie. Om redenen van bedrijfseconomische aard wenst de franchisenemer een andere formule toe te passen. De franchisenemer wenst daarom gelijktijdig de franchiseovereenkomst, alsmede de hoofdhuurovereenkomst te beëindigen en een samenwerking aan te gaan met een andere formule. Voor de beëindiging van de laatstgenoemde overeenkomst is toestemming van de rechter vereist. Zonder beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst heeft beëindiging van de franchiseovereenkomst weinig effect, gelet op de koppeling van beide overeenkomsten en formulebestemming in de onderhuurovereenkomst. Het gerechtshof beoordeelt in hoger beroep de aldus verzochte ontruiming aan de hand van een (subsidiaire) algemene belangenafweging, daarmee om procestechnische redenen voorbijgaand aan het (primaire) beroep op dringend eigen gebruik. Hierbij is met name vermeldenswaardig dat het gerechtshof in het kader van deze belangenafweging van oordeel is dat het ondernemersbelang, mede door toedoen van toenemende concurrentie van de eigen franchisegever, gebaat is bij de mogelijkheid van een vrije keuze van de te hanteren franchiseformule. Daarbij moet volgens het gerechtshof van het inmiddels verworven eigen pand gebruikt kunnen worden gemaakt. Het gerechtshof acht voorts van belang dat de franchiseorganisatie zelf heeft nagelaten haar positie te versterken door bijvoorbeeld het pand zelf te verwerven. Voorts heeft de franchiseovereenkomst al meer dan 15 jaar geduurd en heeft de franchiseorganisatie nauwelijks of niet geïnvesteerd in de betreffende bedrijfsruimte. Daarmee concludeert het gerechtshof dat de belangenafweging in het voordeel uitvalt van de franchiseondernemer en met zich meebrengt dat de hoofdhuurovereenkomst mag eindigen, zodat deze geen belemmering meer vormt voor de keuze van een eigen formule.

Franchisenemers doen er over het algemeen verstandig aan een afweging te maken met betrekking tot de keuze van een franchiseformule in relatie tot de situatie waarin zij het pand, van waaruit de franchiseformule wordt geëxploiteerd. Vanzelfsprekend dient daarbij tevens te worden gekeken naar de aard van het concurrentiebeding, de financiële prognoses zoals door franchisegever verstrekt en overige voorwaarden. Het aangaan van de franchiserelatie heeft immers mede betrekking op deze en diverse andere onderdelen.

 

Mr Th.R. Ludwig  – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar ludwig@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Prognoses bij startup franchiseformule

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde op 14 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:455 (Tot Straks/franchisenemer) over de vraag of de franchisegever een ondeugdelijke prognose verschaft had en de

Verplicht overdragen franchiseonderneming aan franchisegever?

De rechtbank Amsterdam heeft op 23 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:412 (CoffeeCompany/Dam Spirit B.V.) een vonnis gewezen over de vraag of een franchisenemer bij een beëindiging van de samenwerking

Overdracht klantendata aan franchisegever

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in het arrest van 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:68 (OnlineAccountants.nl) onder meer over de vraag hoe klantendata moet worden overgedragen.

Uitverkoop bij bedrijfsbeëindiging franchisenemer – wie krijgt de uitverkoopopbrengst?

In het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d.12 oktober 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5061 (Bewindvoerder/Expert Groep en Rabobank) stond de vraag centraal of de franchisegever tezamen met de bank

Column Franchise+ – mr. Th.R. Ludwig: “Rechter: zorgplicht franchisegever vergelijkbaar met die van een bank”

Diverse uitspraken in 2016 hebben duidelijk gemaakt hoe hoog de zorgvuldigheidsnorm voor een franchisegever jegens zijn franchisenemers ligt.

Gebruik van internet en sociale media: rechter verruimt mogelijkheden franchisenemers

De franchisenemer mag in beginsel niet worden verboden een eigen website te hebben om zijn producten of diensten tevens of zelfs uitsluitend via internet te verkopen.

Ga naar de bovenkant