Leid prijsbinding altijd tot nietigheid?
Op grond van het mededingingsrecht is het niet toegestaan in franchiseovereenkomsten zogeheten verticale prijsbindingen op te nemen, inhoudende dat de franchisegever de franchisenemer dwingend mag voorschrijven tegen welke verkoopprijzen de producten en/of diensten door de consumenten dienen te worden afgenomen bij de franchisenemer. Ingaan tegen deze regel geldt als een hoofd- en doodzonde in het mededingingsrecht. Betekent dit nu, wanneer een dergelijk beding toch in een franchiseovereenkomst is opgenomen, dat er daadwerkelijk sprake is van nietigheid van de franchiseovereenkomst in kwestie? En hoe zit het als er een margegarantie door de franchisegever aan de franchisenemer is afgegeven en er door de franchisenemer niet van de verkoopprijzen kan of mag worden afgeweken? In een procedure voor de rechtbank heeft een franchisenemer onlangs gemotiveerd en wel betoogd dat er geen enkele mogelijkheid bestond om van de door de franchisegever aangegeven verkoopprijs af te wijken. In rechte is uitgemaakt dat dient te worden nagegaan of er daadwerkelijk in de praktijk sprake is van feitelijke prijsbinding; dit is zeer bepalend. Dit kan in de praktijk bijvoorbeeld ontstaan wanneer de franchisenemer zelfs maar niet formeel in de gelegenheid wordt gesteld van deze prijzen af te wijken en derhalve op geen enkele wijze enige speelruimte heeft om eens voor een bepaald product een andere prijs te hanteren. Ook kan deze prijsbinding ontstaan door het voorprijzen van artikelen, waar de franchisenemer bij verkoop niet van af kan of mag wijken. Is dit daadwerkelijk de praktijk, dan ontstaat pas echte verticale prijsbinding, met alle gevolgen van dien.
Franchisegever en franchisenemer doen er natuurlijk verstandig aan geen absolute verticale prijsbinding in hun franchiseovereenkomst op te nemen. Dit op zichzelf genomen kan de franchiseovereenkomst namelijk reeds nietig doen zijn. Daarnaast is het van groot belang dat ook in de praktijk feitelijke prijsbinding concreet en praktisch te vermijden en daar daadwerkelijk naar te handelen. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door het gegeven dat de franchisenemer een bepaalde (prijs)actie langer doorzet dan gepland, zelfstandig (prijs)acties voert, kortingen geeft, bij grotere (volume) afnames andere verkoopprijzen hanteert, et cetera. De praktijk biedt hiervoor legio mogelijkheden. Langs deze weg kan worden vermeden dat daadwerkelijk verticale prijsbinding ontstaat, met alle juridische en economische risico’s van dien.
Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies
Andere berichten
Concurrentieverbod franchisenemer: fout in prognose en overdracht knowhow?
Een franchisenemer vordert in kort geding van de franchisegever dat ...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “Non-concurrentiebeding: ‘the devil is in the details’ ” – mr. C. Damen – d.d. 2 april 2021
De Rotterdamse rechter bevestigde bij vonnis van 20 januari 2021 ...
Artikel Franchise+: “Het belang van knowhow in het kader van non-concurrentie- en relatiebeding” – mr. K. Bastiaans – d.d. 10 maart 2021
De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel heeft zich in haar ...
Artikel De Nationale Franchise Gids: “De Wet franchise: wat moet ik daar eigenlijk mee?” – mr. D.L. van Dam – d.d. 9 maart 2021
Het is de meeste partijen in de franchisebranche natuurlijk niet ...
Vacature: Advocaat-medewerker en een Advocaat-stagiaire
Ludwig & Van Dam advocaten is een geheel in franchise- ...
Geen schending non-concurrentiebeding door franchisenemer – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 4 februari 2021
De rechtbank Rotterdam heeft op 20 januari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:657 een ...