Kwalitatieve verplichtingen bij een bedrijfspand franchisenemer tijdig onderkennen

Door Gepubliceerd Op: 29-08-2011Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: ,

Rechtbank Haarlem

De rechtbank te ’s-Hertogenbosch zag zich onlangs geconfronteerd met de navolgende kwestie tegen een gemeente. Eiser (koper) heeft op enig moment een bedrijfspand gekocht, waarin, tot kort voor de datum van levering, een supermarkt werd geëxploiteerd. Deze supermarkt is naar een groter bedrijfspand verhuisd.

Ten behoeve van de verkoper is een kwalitatieve verplichting overeengekomen die, kort samengevat, inhoudt dat de koper het gekochte bedrijfspand niet mag aanwenden om levensmiddelen te verkopen. Ten behoeve van de gemeente is een kwalitatieve verplichting overeengekomen die – kort samengevat – inhouden dat de koper het gekochte bedrijfspand niet mag aanwenden voor detailhandel, tenzij het de handel in muziekinstrumenten en elektronica betrof.

Koper heeft op enig moment zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt en wenst ontslagen te zijn van de voornoemde kwalitatieve verplichtingen. Bij eerder vonnis heeft de rechtbank te ’s‑Hertogenbosch geoordeeld dat koper niet (meer) gebonden was aan de kwalitatieve verplichting jegens verkoper. Koper wenst in onderhavige procedure een verklaring voor recht dat de kwalitatieve verplichting jegens de gemeente is ontbonden. Zo zou de verplichting in strijd zijn met het bestemmingsplan van de gemeente zelf (detailhandel) en zou de verplichting tot gevolg hebben dat de concurrentie onrechtmatig wordt verstoord.

Volgens de rechtbank kan een rechter een dergelijk vordering tot ontbinding enkel toewijzen als er ten minste tien jaren na het sluiten van de overeenkomst zijn verlopen en het ongewijzigd voortduren van de verplichtingen in strijd is met het algemeen belang. Ook moet er voor de andere partij geen redelijk belang meer zijn en het niet aannemelijk zijn dat dit belang (ooit) zal terugkeren.

Hoewel vast komt te staan dat de verplichting tot gevolg heeft dat er in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld, heeft dat niet tot gevolg dat de rechtbank hiermee aanneemt dat er sprake is van strijdigheid met het algemene belang. Dat de concurrentie onrechtmatig zou worden verstoord, wordt niet door de koper (eiser) onderbouwd. Ook is de rechtbank van mening dat de gemeente wel degelijk een redelijk belang heeft bij de handhaving van de kwalitatieve verplichting, zodat afwijzing van de vordering volgt.

Voorgaande toont te meer aan hoe (zwaar) kwalitatieve verplichtingen kunnen drukken op een partij, ook geruime tijd nadat de overeenkomst waarin de verplichting staat is getekend. Nu dergelijke verplichtingen veelvuldig voorkomen, ook bij franchiserelaties, is het derhalve van het allergrootste belang om dergelijke verplichtingen in een zo vroeg stadium (lees: voor het tekenen van de betreffende overeenkomst) te onderkennen en – waar nodig – te inventariseren wat de consequenties kunnen zijn van de verplichtingen.

 

Mr J.H. Kolenbrander  – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar info@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in De Nationale Franchisegids 2018

De basis van een franchiserelatie is de franchiseovereenkomst. Hierin staan een aantal voorwaarden waaraan partijen zich moeten houden.

Ludwig & Van Dam Advocaten standhouder (nr. 2) op de franchisebeurs Onderneem ’t! d.d. 19 & 20 april 2018

Voor meer informatie klik op onderstaande link:

Alex Dolphijn van Ludwig & Van Dam Advocaten geeft op 19 april 2018 op de franchisebeurs “Onderneem ’t!” een seminar over: “Rechtspositie franchisenemers verbeteren? Over trends en ontwikkelingen in wet- en regelgeving.”

Voor meer informatie klik op onderstaande link.

Zorgplicht franchisegever in de precontractuele fase

De rechtbank Limburg oordeelde op 6 april 2017, ECLI:NL:RBLIM:2016:2843, dat de franchisegever in de precontractuele fase een zorgplicht heeft jegens de aspirant- franchisenemer.

Franchisenemer ontloopt hoofdelijke aansprakelijkheid in privé

De rechtbank Rotterdam heeft in een vonnis van 28 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2913, geoordeeld over de vraag wat de betekenis is van de clausule in de franchiseovereenkomst waarin bepaald is dat

Ondeugdelijke prognose door ontbreken vestigingsplaatsonderzoek

De rechtbank Den Haag heeft op 21 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3348 geoordeeld dat een prognose van een franchisegever ondeugdelijk was, waardoor de franchisenemer gedwaald had en de franchisegever

Ga naar de bovenkant