Horizontale en verticale samenwerking
In de praktijk fungeren inkooporganisaties, al dan niet in de vorm van een coöperatie, soms – ten dele – als verkooporganisatie. Naast de inkoop ontstaat in een dergelijke organisatie nog wel eens de behoefte om zaken als het te voeren assortiment van de leden nader te stroomlijnen. Aldus kan het idee ontstaan om met de leden van de inkooporganisatie tevens een franchise-overeenkomst of vergelijkbaar contract te sluiten. Kunnen deze twee vormen van samenwerking samengaan?
In de Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, behorend bij de Groepsvrijstellingsverordening voor verticale overeenkomsten, is bekend gemaakt dat een vereniging van detailhandelaren gebruik mag maken van de voordelen die de vrijstellingsverordening biedt. Dit betekent dat zij, net als een franchise-organisatie, verticale overeenkomsten met hun leden kunnen sluiten. Bedingen inzake exclusieve afname, maar ook non-concurrentie dienen dan wel te voldoen aan de mededingingstechnisch verticale vereisten zoals die tevens voor een franchise-organisatie gelden. Van belang is voorts dat er geen (nadere) afspraken bestaan tussen de leden die mededingingstechnisch in de weg kunnen staan aan het sluiten van franchise-overeenkomsten. Te denken valt onder meer aan het verdelen van exclusieve gebieden: ook dit dient zogeheten verticaal plaats te vinden, dat wil zeggen op basis van bijvoorbeeld een franchise-overeenkomst of een verglijkbaar contract. Wanneer de leden onderling (horizontaal) afspraken maken omtrent bijvoorbeeld exclusieve gebieden, dan is dit evenwel niet toegestaan. Bij de beoordeling of een samenwerkingsverband in samenhang zowel de verticale of horizontale afspraken op correcte wijze hanteert, dient eerst gekeken te worden of de samenwerkende partners onderling toelaatbare afspraken hebben gemaakt (horizontale beoordeling). Is dit in orde, dan kan bezien worden op welke wijze de samenwerking verticaal is vormgegeven en of dit in overeenstemming is met het mededingingstechnisch toelaatbare (verticale beoordeling).
Concreet kan een inkooporganisatie met haar leden dus een franchise-overeenkomst sluiten, waarin bijvoorbeeld een exclusief afnamebeding is opgenomen. Van eminent belang is dan wel dat het bestuur van de inkoopvereniging zich dan daadwerkelijk opwerpt als “franchisegever” en het geheel geen opzetje is om onderlinge afspraken verticaal vorm te geven, indien deze horizontaal niet zijn toegestaan, zoals onder meer het geval is bij het uitgeven van exclusieve gebieden.
Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies
Andere berichten
Hoge Raad over opzegging franchiseovereenkomst
De Hoge Raad heeft op 29 november 2024 een aantal ...
Ludwig & Van Dam advocaten partner van Het Nationale Franchise Congres
Op 14 november 2024 nemen we u mee in de ...
Impact Wet franchise op de franchisestatistieken minimaal
Door Maaike Munnik en Remy Albers Ludwig & Van ...
Seminar op de Nationale Franchise Beurs 11 & 12 oktober 2024
Op 11 oktober 2024 om 11:00 uur zal op de ...
Publicatie mr. Klaas op de Hoek in Tijdschrift Franchise & Recht
In het tijdschrift Franchise & Recht bespreekt mr. Klaas op ...
Wat zijn mijn rechten als franchisenemer?
Voor het Seminar: De franchisestatistieken dat Ludwig & Van Dam ...