Het vergaren van bewijs in franchiseverhoudingen

Het vergaren van feitelijk bewijs is soms een van de grootste uitdagingen in geschillen tussen een franchisenemer en een franchisegever. De wetgever heeft hier een aantal mogelijkheden voor geschapen. Te denken valt aan het voorlopig getuigenverhoor. In beginsel moet een dergelijk verzoek altijd worden toegewezen. Echter, in uitzonderingsgevallen wordt het afgewezen.

Het gerechtshof Den Bosch oordeelde 29 januari 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:259) over de vraag of een franchisenemer in een geschil met de franchisegever getuigen mocht horen, terwijl daarnaast een bodemprocedure in hoge beroep liep tussen partijen. Het verzoek werd afgewezen.

Partijen hadden een franchiseovereenkomst gesloten op basis waarvan de franchisenemer de formule van Hunkemöller in Israël exclusief zou mogen voeren. De franchisenemer stelde dat de franchisegever verzaakte om aan de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst op zorgvuldige wijze invulling te geven. Dit leverde grote problemen op bij de franchisenemer, die daardoor niet in staat was de formule succesvol te exploiteren en schade leed. Er waren problemen met de leveranties, de informatievoorziening, de bouw en inrichting van de eerste winkel in Israël, de voorgenomen wijziging van de merknaam die niet doorging, de marketing en de administratieve afwikkeling, aldus de franchisenemer. De rechtbank wees de vordering van de franchisenemer af. Daarop stelde de franchisenemer hoger beroep in. Hangende deze hoger beroepsprocedure, nadat de klachten over het vonnis waren ingediend, heeft de franchisenemer een verzoekschrift ingediend tot een voorlopig getuigenverhoor, teneinde getuigen te laten horen waarmee bewijs vergaard kon worden om in de hoger beroepsprocedure te gebruiken en aan te tonen dat er wel degelijk een verwijt te maken zou zijn richting de franchisegever. De franchisenemer heeft aan haar verzoek om getuigen te laten horen te grondslag gelegd dat zij aan de hand van de getuigenverklaringen haar procespositie wil bepalen, in het bijzonder omtrent de mondelinge contacten die er zijn geweest bij de onderhandelingen van de franchiseovereenkomst. Een onderdeel waarop de getuigen dienen te worden ondervraagd is ook de betekenis van een handgeschreven stuk en de bedoelingen die aan dit stuk ten grondslag lagen. Verder wil de franchisenemer bewijs over de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst en niet om bewijs van reeds bekende – in de hoofdzaak ingenomen – stellingen.

De rechter dient een voorlopig getuigenverhoor in beginsel te gelasten, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden. Echter, een verzoek kan bijvoorbeeld afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft, of het indruist tegen de goede procesorde.

Het gerechtshof oordeelt dat het verzoek van de franchisenemer om getuigen te horen te onbepaald is. De franchisenemer heeft onvoldoende concreet aangegeven welk bewijs zij nodig heeft en waarvoor zij dat wenst te gebruiken. Zo had de franchisenemer kennelijk niet aangegeven welke vragen hij aan de getuigen had willen stellen, of aangegeven naar welke antwoorden hij op zoek was. Daarnaast geld het procedurele aspect. De bodemprocedure verkeerde in hoger beroep en de franchisenemer had zijn klachten tegen het vonnis al ingediend bij het gerechtshof. Dat betekent dat de procedure bijna teneinde is. Des te meer is het toewijzen van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor om die reden al te beschouwen als niet passend in een goede procesorde, aldus het gerechtshof.

Het is van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van een geschil zoveel mogelijk bewijs te verzamelen en te inventariseren. Bij het bepalen van de processtrategie is het voorts van belang te onderkennen welk bewijs nog geleverd zal moeten worden. Het kan dan soms raadzaam zijn om nog voor het starten van een procedure éérst een voorlopig getuigenverhoor te gelasten en aan de hand van de afgelegde getuigenverklaringen te bezien of en in hoeverre een bodemprocedure over het geschil zinvol zou kunnen zijn.

 

Mr A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Vergissing of misleiding bij het sluiten van de franchiseovereenkomst

Een franchisenemer die na het sluiten van een franchiseovereenkomst spijt krijgt, kan van mening zijn dat hij voor of bij het sluiten van de franchiseovereenkomst door de franchisegever ...

De door de franchisegever voorgeschreven leverancier presteert niet? Wat nu?

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 20 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:727, over de vraag wie moet bewijzen dat de franchisenemer op het verkeerde been gezet is bij het aangaan van de

Rechter: Bescherm franchisenemer tegen supermarktorganisatie (Coop) als verhuurder

Behoeft de franchisenemer wettelijke bescherming tegen supermarktfranchisegever Coop? De rechtbank Rotterdam oordeelde op 9 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1151, dat dit het geval is.

Acquisitiefraude vs. dwaling bij franchiseprognoses

Wie moet bewijzen dat de prognose van de franchisegever ondeugdelijk is? In beginsel is dat de franchisenemer. Als de franchisenemer een beroep doet op de Wet Acquisitiefraude, dan kan het zijn dat

Terugverkoopplicht bij einde franchiseovereenkomst

In franchiseovereenkomsten is soms bepaald dat de franchisenemer verplicht is om aangekochte activa bij het einde van de franchiseovereenkomst terug te verkopen.

Ga naar de bovenkant