Het faillissement van een franchisegever: einde aan het vorderingsrecht van de franchisenemer?

Hoewel op zichzelf gelukkig sporadisch, komt het voor dat franchiseorganisaties failleren. Dat heeft in de meeste gevallen nogal wat gevolgen voor alle bij die organisatie betrokken partijen, in het bijzonder de franchisenemers. Het voert te ver om al die gevolgen hier te bespreken. Alhier wordt stilgestaan bij de vraag welke de situatie is met betrekking tot vorderingsrechten over en weer. Veelal gaat een wat turbulente periode vooraf aan een faillissement van een franchisegever. Dat kan een negatieve weerslag hebben op de bedrijfsvoering van zowel de franchisegever als de franchisenemers, waardoor vorderingen van de franchisegever op de franchisenemers ontstaan, bijvoorbeeld uit hoofde van onbetaalde fee en leveringen. Andersom ontstaan in een dergelijke periode nogal eens aanspraken van franchisenemer’s zijde op de franchisegever vanwege mogelijke toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomst: een faillerende franchisegever heeft veelal niet al te veel oog meer voor het reilen en zeilen van de franchiseorganisatie.

Wat nu met de uit die periode voortvloeiende vorderingsrechten? Met name voor een franchisenemer is deze vraag van groot belang. Juist in faillissement doet het spreekwoord opgeld dat van een kale kip slecht geplukt kan worden. Daartegenover staat, na het faillissement, de curator die, ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, alle openstaande vorderingen van de failliet int. Aldus ontstaat de situatie dat de franchisenemer zijn beweerdelijke vordering op de franchisegever niet meer geldend kan maken als gevolg van het faillissement, en deze hooguit nog kan indienen bij de curator ter verificatie nu hij veelal slechts concurrente schuldeiser zal zijn, en anderzijds de curator wel de openstaande vorderingen van de franchisegever bij de betrokken franchisenemer kan innen. Een gedeeltelijke oplossing van deze ongelijkheid is gelegen in het middel van verrekening: het is mogelijk om, met instemming van de curator, en als deze niet kan worden verkregen desnoods in rechte, de vorderingen van de franchisegever te verrekenen met de beweerdelijke vorderingen van de franchisenemer op de franchisegever, mits het vorderingen betreft die allen dateren van vóór het moment van faillietverklaring. Op die manier kan tenminste worden bereikt dat de franchisenemer niet meer aan (de curator van) zijn failliete franchisegever hoeft te betalen. Dat de franchisenemer voor wat betreft het restant van zijn beweerdelijke vordering op de franchisegever, nog enige betaling ontvangt, hangt primair natuurlijk af van de toestand van de boedel. Veelal ontvangen concurrente schuldeisers helaas niets. 

Van franchisegever’s zijde dient, andersom geredeneerd, derhalve ermee rekening te worden gehouden dat franchisenemer een beroep doen op deze verrekeningsmogelijkheid. Laten franchisenemers langdurig vorderingen onbetaald, dan kan dat fors in de papieren lopen. Wel is het zo, zoals uit het vorenstaande reeds volgt, dat de verrekeningsmogelijkheid niet a priori bestaat: een en ander heeft hetzij de instemming van de curator nodig, hetzij een gerechtelijk oordeel, nu het veelal gaat om rechtstreeks opeisbare vorderingen van de franchisegever uit hoofde van openstaande facturen, versus schadevergoedingsvorderingen van de zijde van de franchisenemer die niet direct opeisbaar zijn. Hoe dan ook is het instrument van verrekening in faillissementsituaties van groot belang voor alle daarbij betrokkenen.

Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies

Andere berichten

De bedrijfsleider (werknemer) die franchisenemer wordt – fictieve dienstbetrekking?

Op 14 december 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2016:11031 (Werkneemster/Espresso Lounge) zich gebogen over de situatie waarbij een werkneemster een

De Hoge Raad stelt zware eisen aan franchiseprognoses

Een uitspraak van de Hoge Raad van vrijdag jl. werpt nieuw ligt op het verstrekken van winst- en omzetprognoses aan aspirant-franchisenemers.

Door Ludwig en van Dam|28-02-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Prognose-problematiek, Uitspraken & actualiteiten|Label: , , |

Inbreuk op exclusief verzorgingsgebied door franchisegever in verband met formulewijziging d.d. 27 februari 2017

Op 30 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2017:688 (Intertoys/franchisenemer) de vraag voorgelegd gekregen hoe omgegaan moet worden met het

Prognoses bij startup franchiseformule

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde op 14 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:455 (Tot Straks/franchisenemer) over de vraag of de franchisegever een ondeugdelijke prognose verschaft had en de

Verplicht overdragen franchiseonderneming aan franchisegever?

De rechtbank Amsterdam heeft op 23 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:412 (CoffeeCompany/Dam Spirit B.V.) een vonnis gewezen over de vraag of een franchisenemer bij een beëindiging van de samenwerking

Overdracht klantendata aan franchisegever

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in het arrest van 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:68 (OnlineAccountants.nl) onder meer over de vraag hoe klantendata moet worden overgedragen.

Ga naar de bovenkant