Gevolgen beëindiging franchiseovereenkomst: een opmerkelijke belangenafweging

Eind 2013 was er sprake van een opmerkelijke uitspraak van in casu de rechtbank Arnhem. Hoewel de franchiserelatie tussen de betrokken franchisegever en franchisenemer formeel was beëindigd, is in kort geding bepaald dat de franchisenemer de naam en handelsnaam van de franchisegever mocht blijven gebruiken gedurende een bepaalde periode. De belangen van de franchisenemer in kwestie waren dermate zwaarwegend dat tot deze uitspraak is gekomen.

Op zichzelf is de feitelijke situatie die tot deze uitspraak heeft geleid wel wat eigensoortig. Ter zake gaat het om een formule  met ongeveer 230 winkels. De franchisenemer in kwestie exploiteerde daar 73 winkels van, waarnaast er nog 25 overige franchisenemers actief waren. De franchiseovereenkomst tussen de (grote) franchisenemer en de franchisegever was medio 2013 beëindigd, waarop de franchisenemer de handelsnaam en het merk van de formule doorgebruikte, onder protest van de franchisegever. De franchisenemer beargumenteerde het door gebruiken van de naam onder meer met te stellen dat hij die naam al gebruikte voordat het tot een franchiserelatie kwam. Partijen hadden een lange historie met elkaar. Voorts speelde in de visie van de franchisenemer een rol dat het initiatief tot beëindiging van de relatie van de franchisegever afkomstig was. De franchisegever heeft de franchisenemer vervolgens in kort geding betrokken met, kort gezegd, de vordering het gebruik van de handelsnaam en het merk te staken.

De rechtbank stelde als eerste vast dat de franchisenemer niet de rechthebbende was op merk en handelsnaam. In zoverre kreeg de franchisegever dus gelijk. De rechtbank nam bij haar verdere beoordeling echter in aanmerking dat de beëindiging van de franchiseovereenkomst mede zijn oorzaak had in een vergaande reorganisatie bij de franchisegever. De franchisenemer werd gevolgd in haar stelling dat wanneer voor de 73 door haar geëxploiteerde winkels de handelsnaam en het merk niet langer zou mogen worden gebruikt, dat zou leiden tot onevenredig veel schade. Het logo en veel reclame-uitingen zouden moeten worden gewijzigd, met hoge kosten tot gevolg. Voorts zou een en ander de goodwill van de winkels verminderen. In de visie van de rechtbank speelde voorts een  belangrijke rol dat de reorganisatie bij de franchisegever ook ertoe zou kunnen leiden dat de franchisenemer uiteindelijk toch het merk en handelsnaam zou kunnen blijven voeren en gebruiken, zodat het gevaar dreigde van zinloze schade ten laste van de franchisenemer.

Daartegenover diende de rechtbank het belang te wegen van de franchisegever: indien de voormalige franchisenemer het merk en de handelsnaam zou mogen voortgebruiken, zouden er twee ketens met dezelfde naam onder hetzelfde merk bestaan. De franchisegever betoogde dat zijn overige franchisenemers daar problemen mee zouden hebben en dat een en ander afbreuk zou kunnen doen aan het imago en het merk.

De rechtbank heeft deze belangen tegen elkaar afgewogen en geoordeeld dat het belang van de franchisenemer voor ging. Het doorgebruiken van het merk en handelsnaam acht de rechtbank in dit geval minder schadelijk dan het stoppen van het voeren daarvan. De franchisenemer is dan ook in casu toegestaan het merk en handelsnaam te blijven voeren, zonder enige vergoeding.

Het zonder (franchise)overeenkomst kunnen blijven voeren, als voormalig franchisenemer, van een, in de onderhavige situatie, buitengewoon bekend en waardevol merk is opmerkelijk. Het is zonder meer zo dat deze kwestie bijzonder is, in het licht van de reorganisatie die bij de franchisegever gaande was en het gegeven dat partijen een buitengewoon lange historie met elkaar hadden. Dat heeft de rechtbank zwaar laten meewegen. Voorts is het doorgebruiken van de naam en het merk voor een bepaalde periode toegestaan en niet voor onbepaalde tijd. Niettemin opent deze uitspraak wel de weg voor soortgelijke procedures. Er zijn meerdere situaties denkbaar waarin een franchisenemer met succes kan betogen dat hij recht heeft op het verdergaand gebruik van de formulenaam, wanneer in zijn ogen de franchiseovereenkomst ten onrechte is beëindigd door de franchisegever. Makkelijk zal dat in voorkomend geval niet zijn, maar de mogelijkheid is er dus wel.

Mr D.L. van Dam  – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies.

Wilt u reageren? Mail naar vandam@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Franchisegever verplicht tot verlenging franchiseovereenkomst

De rechtbank Rotterdam heeft op 6 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6975 (Misty /Bram Ladage) geoordeeld dat de weigering tot verlenging van een franchiseovereenkomst door een franchisegever

De (on)geldigheid van een postcontractueel concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst: analogie met arbeidsrecht?

De rechtbank Gelderland heeft op 5 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4565 een vonnis gewezen over onder meer de vraag of Bruna als franchisegever een beroep kon doen op het verbod voor een

Column Franchise+ – mr. J Sterk: “Rechtbank veroordeelt fastfoodketen tot verlenging franchiseovereenkomst

De zaak speelt begin dit jaar. De franchisenemer weigert al jaren de bij verlenging aangeboden nieuwe franchiseovereenkomst te ondertekenen aangezien deze een verslechtering van zijn rechtspositie met

Door Jeroen Sterk|01-09-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Uitspraken & actualiteiten|Label: , |

Geen geldig non-concurrentiebeding voor franchisenemer

Op 18 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2016:7754, een vonnis gewezen in de kwestie waarbij aan de orde was of de franchisenemer gehouden

Franchise & Recht nr. 5 – Wet Acquisitiefraude en franchising

Per 1 juli 2016 is de Wet Acquisitiefraude ingevoerd. Hiermee zijn onder meer wijzigingen aangebracht in artikel 6:194 BW.

Door Ludwig en van Dam|10-08-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Prognose-problematiek, Uitspraken & actualiteiten|Label: , , |

Moet een franchisenemer een nieuw model-franchiseovereenkomst accepteren?

De rechtbank Rotterdam heeft op 31 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2457 in kort geding geoordeeld over de vraag of franchisegever Bram Ladage de franchiseovereenkomst met haar franchisenemer had

Ga naar de bovenkant