Gelukkig Nieuwjaar zonder franchiseovereenkomst
“Gelukkig Nieuwjaar zonder franchiseovereenkomst”
Op 31 december 2022 tellen “we” niet alleen af naar Nieuwjaar maar ook naar het (volledig) inwerkingtreden van de Wet Franchise per 1 januari 2023. Wellicht voor het merendeel van de lezers tijd voor een (bescheiden) feestje, maar zeker niet voor diegene die na 1 januari 2023 lopende franchiseovereenkomsten niet conform de Wet Franchise hebben aangepast. De gevolgen voor die groep franchisegevers kunnen desastreus zijn. Aan hen mijn oproep alsnog in actie te komen.
Waarom moet er worden aangepast? Voorkomen van praktische problemen.
Als uitgangspunt geldt dat wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek – zoals door invoering van de Wet Franchise per 1 januari 2021 – na inwerkingtreding direct van toepassing worden op lopende overeenkomsten. Dit uitgangspunt geldt ook voor bijna alle artikelen van de Wet Franchise. Maar niet voor artikelen 7:920 BW en 7:921 BW. De wetgever vond namelijk dat directe invoering van deze artikelen tot praktische problemen kon leiden. Uitgaande van een gemiddelde termijn van 5 jaar achtte de wetgever een overgangstermijn van twee jaar passend. Waarom dan geen overgangstermijn van tweeënhalfjaar? Ik hoor het u denken. Hoe dan ook, de wetgever koos voor twee jaar waardoor per 1 januari 2023 alle lopende franchiseovereenkomsten ook conform genoemde artikelen aangepast moeten zijn.
Wat moet er in de franchiseovereenkomst worden aangepast? Goodwillregeling, post contractueel non- concurrentiebeding en instemmingsrecht Franchisenemer.
Zoals gezegd moet de franchiseovereenkomst in overeenstemming worden gebracht met artikelen 7:920 BW en 7:921 BW.
Voor wat betreft de implementatie van artikel 7:920 BW komt het erop neer dat in de franchiseovereenkomst een goodwillregeling (7:920 lid 1) en een post contractueel non- concurrentiebeding (7:920 lid 2 BW) moet komen te staan. Een goodwillregeling (7:920 lid 1 BW) houdt in dat partijen afspraken maken over de manier van vaststellen van de goodwill in de franchiseonderneming, mede van belang in verband met eventuele overname en/of voortzetting door franchisegever. Artikel 7:920 lid 2 BW verbindt – ter bescherming van franchisenemer – voorwaarden aan het opnemen van een non -concurrentie, zodat de ex-franchisenemer niet (te) vergaand wordt belemmerd in het uitvoeren van dezelfde “franchisewerkzaamheden” na beëindiging van de franchiseovereenkomst.
Artikel 7:921 BW regelt het instemmingsrecht van de franchisenemers in (meestal) gevallen waarin de franchisegevers de franchiseformule wil wijzigen en/of een afgeleide formule wil introduceren en franchisenemers hiervan financieel nadeel (dreigen) te ondervinden. Om aan franchisegever enige manoeuvreerruimte te bieden zijn franchiseformule door te ontwikkelen, worden vaak criteria (drempelwaarden) in de franchiseovereenkomst opgenomen. Pas als de wijziging de afgesproken drempelwaarde te boven gaat is toestemming van franchisenemer vereist. Indien er geen drempelwaard is afgesproken dan is krachtens artikel 7:291 lid 2 BW – ongeacht de omvang van de verlangde investering – steeds voorafgaande toestemming van franchisenemer vereist.
Voor bovengenoemde zaken moet in principe uiterlijk op 31-12-2022 een regeling worden opgenomen in de franchiseovereenkomst.
Consequentie niet tijdig wijzigen Franchiseovereenkomst? Nietigheid bepaalde bedingen of (deels) vernietigbaarheid van de franchiseovereenkomst.
De genoemde artikels zijn dwingendrechtelijk van aard. Dat betekent dat hiervan in beginsel niet ten nadele van de franchisenemer kan worden afgeweken. In dat verband geldt dat als de franchiseovereenkomst niet op tijd wordt aangepast aan artikel 7:291 BW voor elke door franchisegever verlangde investering instemming van franchisenemer is vereist.
Als de franchiseovereenkomst niet op tijd wordt aangepast aan artikel 7:290 BW dan wordt de franchiseovereenkomst met vernietigbaarheid of – in het uiterste geval – met nietigheid bedreigd. Een geslaagd beroep door franchisenemer op vernietiging van de franchiseovereenkomst heeft als uiterste consequentie dat met terugwerkende kracht de franchiseovereenkomst niet meer bestaat. Hierdoor hebben alle voor franchisegever beschermende bepalingen in de overeenkomst evenmin bestaan. Een sluwe franchisenemer kan zodoende bijvoorbeeld het – via de franchiseformule – opgebouwde klantenbestand “gratis” meenemen en onder een andere naam gaan bedienen, hetgeen uiteraard niet de bedoeling kan zijn van het harde werken van een franchisegever.
Om deze problemen te voorkomen is het dan ook van het grootste belang de franchiseovereenkomst zo snel als mogelijk te controleren op mogelijke hiaten. En mocht de franchiseovereenkomst (toch) nog niet op orde zijn in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Wet Franchise in het algemeen en de artikelen 7:290 BW en 7:921 BW in het bijzonder.
Wilt u reageren? Mail dan naar info@ludwigvandamadvocaten.nl
Andere berichten
Spoedeisend belang in kort geding
Bij juridische geschillen bestaat de mogelijkheid om door middel van een kort geding de rechtbank te verzoeken voorlopige voorzieningen te treffen.
Opschorting fee door franchisenemer op zichzelf niet automatisch grond voor opschorting goederenleveranties door franchisegever
Recentelijk oordeelde de voorzieningenrechter te Assen dat een franchisegever ten onrechte de goederenleveranties had opgeschort.
Codificatie of zelfregulering in de franchisesector
Codificatie of zelfregulering in de franchisesector
Huurrecht en franchise: goedkeuring van afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, ondanks wezenlijke aantasting en het ontbreken van een gelijkwaardige maatschappelijke positie tussen de huurder en verhuurder
Huurrecht en franchise: goedkeuring van afwijkende bedingen in de huurovereenkomst.
Overdracht bedrijf franchisenemer: franchisegever faciliteert franchisenemer correct bij afwikkeling
Op 12 november 2014 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de franchisegever en de franchisenemer over de rechtmatigheid van de beëindiging van de franchiseovereenkomst.
Franchising als dringend eigen gebruik
In een arrest van 18 november 2014, heeft het gerechtshof te Den Bosch zich onder meer gebogen over de vraag of een verhuurder de huur van een bedrijfsruimte mag opzeggen wegens dringen eigen gebruik.