Geen vergoeding van goodwill bij franchiseovereenkomsten? – 28 januari 2016 – mr. A.W. Dolphijn

Door Gepubliceerd Op: 28-01-2016Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: ,

De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelde op 20 januari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:353 (Ipic/franchisenemer Lelystad) dat “vergoeding van goodwill bij franchiseovereenkomsten normaal gesproken niet aan de orde” is. De franchisegever had met een franchisenemer een franchise- en huurovereenkomst gesloten. Het kantongerecht had op de voet van het bepaalde in artikel 7:291 lid 2 BW goedkeuring gegeven aan het beding in de huur- en franchiseovereenkomst, in de zin dat, kort gezegd, bij beëindiging van de franchiseovereenkomst, tevens de huurovereenkomst eindigt, zonder rechterlijke tussenkomst. Dienovereenkomstig had de franchisegever de franchise- en huurovereenkomst opgezegd. De door het kantongerecht goedgekeurde van de wet afwijkende beding, impliceert tevens een contractuele gefixeerde vergoeding aan de franchisenemer.

De franchisenemer verweert zich in rechte tegen de beëindiging, onder meer met de stelling dat de aangeboden contractuele beëindiging vergoeding te laag is en de franchisenemer recht heeft op een hogere goodwill vergoeding.

De voorzieningenrechter overweegt dat een vergoeding van goodwill bij franchiseovereenkomsten normaal gesproken niet aan de orde is. Ondermeer daarom wordt voorbij gegaan aan het argument van de franchisenemer. Deze overweging verdient aandacht. Niet alleen omdat op grond van artikel 7:308 BW een huurder bij opzegging door de verhuurder onder omstandigheden aanspraak kan maken op een goodwill vergoeding, maar temeer nog nu de franchiseovereenkomst in kwestie zelf ook een vergoeding toekent bij opzeggen door de franchisegever van de franchise- en huurovereenkomst. Dit laatste komt wel vaker voor en is zeker geen uitzondering.

Overigens kwam het arrest HR 12 juli 2002, NJ 2002, 457 niet aan de orde, waaruit volgt dat de vergoeding ex artikel 7:308 BW nog niet (in reconventie) in de door de verhuurder gestarte beëindigingsprocedure kan worden gevorderd, omdat een aanspraak op vergoeding pas kan ontstaan als de bedrijfsruimte feitelijk voor de uitoefening van een gelijksoortig bedrijf.

Wel is het zo dat de vergoeding ex artikel 7:308 BW bij huur- en franchiseovereenkomsten soms minder hoog of lastig toewijsbaar is, juist omdat het voor de hand ligt dat een eventueel voordeel van de verhuurder/franchisegever bij de uitoefening van een vergelijkbaar voortgezet bedrijf moet worden toegerekend aan de franchiseformule en niet aan de ondernemersactiviteiten van de voormalige huurder/franchisenemer. Het is uiteraard sterk afhankelijk van de omstandigheden, maar een goodwill vergoeding bij het einde van een franchiseovereenkomst, lijkt mij niet onmogelijk. Ook niet als dit niet overeengekomen is.

mr. A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Ga naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Column Franchise+ – mr. J Sterk: “Rechtbank veroordeelt fastfoodketen tot verlenging franchiseovereenkomst

De zaak speelt begin dit jaar. De franchisenemer weigert al jaren de bij verlenging aangeboden nieuwe franchiseovereenkomst te ondertekenen aangezien deze een verslechtering van zijn rechtspositie met

Door Jeroen Sterk|01-09-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Uitspraken & actualiteiten|Label: , |

Geen geldig non-concurrentiebeding voor franchisenemer

Op 18 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2016:7754, een vonnis gewezen in de kwestie waarbij aan de orde was of de franchisenemer gehouden

Franchise & Recht nr. 5 – Wet Acquisitiefraude en franchising

Per 1 juli 2016 is de Wet Acquisitiefraude ingevoerd. Hiermee zijn onder meer wijzigingen aangebracht in artikel 6:194 BW.

Door Ludwig en van Dam|10-08-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Prognose-problematiek, Uitspraken & actualiteiten|Label: , , |

Moet een franchisenemer een nieuw model-franchiseovereenkomst accepteren?

De rechtbank Rotterdam heeft op 31 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2457 in kort geding geoordeeld over de vraag of franchisegever Bram Ladage de franchiseovereenkomst met haar franchisenemer had

Verplichte (marktconforme) inkoopprijzen voor franchisenemers

In hoeverre kan een franchisegever afspraken wijzigen over de (marktconforme) inkoopprijzen van de goederen die de franchisenemers verplicht zijn in te kopen?

Bestuurdersaansprakelijkheid van een franchisenemer na falend beroep op ondeugdelijke prognose.

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 11 juli 2017 een beslissing genomen over de vraag of de franchisegever met succes de bestuurder van een b.v. kon aanspreken voor het niet-nakomen van de

Ga naar de bovenkant