Geen franchiseovereenkomst, maar lidmaatschap van een coöperatie

In bepaalde gevallen kunnen afspraken die gemaakt worden in een franchiseovereenkomst beperkt worden door wettelijke regels. Een dergelijk geval deed zich voor in een kwestie die kenbaar is uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 9 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7816.

Bij Kubus is er voor gekozen de franchiseorganisatie in te bedden in een coöperatie. Kubus biedt haar leden een formule die onder andere voorziet in steun bij de exploitatie op het gebied van inkoop, software, marketing en opleiding voor ondernemers van administratie, accountants- en advieskantoren. De leden hebben op grond van de statuten een overeenkomst met Kubus, genaamd “ledenovereenkomst”. In die overeenkomst is bepaald dat de ondernemer bij uittreden een uittreedvergoeding (goodwill) verschuldigd is aan Kubus.

Kubus vordert van een scheidend ondernemer betaling van de overeengekomen uittredingsvergoeding. De ondernemer weigert dit en stelt dat de voorwaarde van uittreding in strijd is met de wet. De wet bepaalt dat bij de statuten van de coöperatie weliswaar voorwaarden kunnen worden verbonden aan die uittreding, maar dat die voorwaarden de vrijheid van uittreding niet zouden mogen blokkeren. De voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met het doel en de strekking van de coöperatie. Zie artikel 2:60 BW.

Kubus heeft aangevoerd dat in deze zaak geen sprake is van een ledenovereenkomst, maar van een franchiseovereenkomst en dat er geen sprake is van een uittreedvoorwaarde in de zin van artikel 2:60 BW, maar van een vergoeding voor het einde van de franchiserelatie.

De vraag die voorligt aan het hof is of de ondernemer, die lid is van de coöperatie, verplicht is om een vergoeding te betalen bij beëindiging van de samenwerking, zoals afgesproken in de overeenkomst met de coöperatie.

Het hof oordeelt dat de vergoeding zelf “uittreedvergoeding” genoemd is in de overeenkomst, en dat die overeenkomst “ledenovereenkomst” is genoemd. De vergoeding is bovendien verschuldigd bij het einde van het lidmaatschap. Een dergelijke vergoeding dient op grond van artikel 2:60 BW een statutaire grondslag te hebben. De statutaire grondslag die artikel 2:60 BW vereist voor een voorwaarde voor uittreding waarborgt echter meer dan kenbaarheid en bepaalbaarheid. Een statutaire grondslag betekent immers ook een inbedding in het rechtspersonenrechtelijk kader, waarin aan naleving of schending van de statuten betekenis toekomt bij onder meer de geldigheid van besluiten, bestuurdersaansprakelijkheid en het enquêterecht. Daarbij komt dat als ook zonder statutaire grondslag voorwaarden aan uittreding zouden kunnen worden verbonden, niet meer duidelijk is of ook daarvoor de vereisten gelden van behoud van de vrijheid van uittreding en overeenstemming met doel en strekking van de coöperatie.

Omdat de statutaire grondslag er niet is, oordeelt het hof dat de verplichting tot het betalen van de uittreedvergoeding in strijd met de dwingende wetsbepaling van artikel 2:60 BW en Kubus zich daarom niet kan beroepen op de afgesproken uittreedvergoeding. Kubus heeft er volgens het hof dus voor gekozen haar franchiseorganisatie in te bedden in een coöperatie, zodat daarop het dwingendrechtelijk kader van een coöperatie van toepassing is.

De conclusie is dus dat de overeenkomst tussen Kubus en de ondernemer niet als franchiseovereenkomst gekwalificeerd kan worden, maar als een ledenovereenkomst. Aan die ledenovereenkomst zijn wettelijke kaders verbonden waar in deze kwestie niet aan voldaan is, waardoor de afspraak tot betaling door de ondernemer van een uittreedvergoeding niet geldig zijn.

mr. A.W. Dolphijn
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Vergissing of misleiding bij het sluiten van de franchiseovereenkomst

Een franchisenemer die na het sluiten van een franchiseovereenkomst spijt krijgt, kan van mening zijn dat hij voor of bij het sluiten van de franchiseovereenkomst door de franchisegever ...

De door de franchisegever voorgeschreven leverancier presteert niet? Wat nu?

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 20 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:727, over de vraag wie moet bewijzen dat de franchisenemer op het verkeerde been gezet is bij het aangaan van de

Rechter: Bescherm franchisenemer tegen supermarktorganisatie (Coop) als verhuurder

Behoeft de franchisenemer wettelijke bescherming tegen supermarktfranchisegever Coop? De rechtbank Rotterdam oordeelde op 9 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1151, dat dit het geval is.

Acquisitiefraude vs. dwaling bij franchiseprognoses

Wie moet bewijzen dat de prognose van de franchisegever ondeugdelijk is? In beginsel is dat de franchisenemer. Als de franchisenemer een beroep doet op de Wet Acquisitiefraude, dan kan het zijn dat

Terugverkoopplicht bij einde franchiseovereenkomst

In franchiseovereenkomsten is soms bepaald dat de franchisenemer verplicht is om aangekochte activa bij het einde van de franchiseovereenkomst terug te verkopen.

Ga naar de bovenkant