Geen bijzondere zorgplicht franchisegever

Het Gerechtshof ’s Hertogenbosch heeft op 1 december 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:4989) inzake “Hunkmöller Bodique/HB Israel” beslist dat van een bijzondere zorgplicht van een franchisegever in een franchiseverhouding geen sprake is. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank Oost-Brabant op 23 april 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:2305) nog wel dat op de franchisegever een bijzondere zorgplicht jegens haar franchisenemer rust.

Op de stelling van de franchisenemer dat een franchisegever een bijzondere zorgplicht heeft, oordeelde het Gerechtshof ’s Hertogenbosch:
“In dit verband ziet het hof, anders dan [franchisenemer] heeft betoogd, geen aanleiding om een bijzondere zorgplicht van [franchisegever] aan te nemen. Het enkele feit dat de overeenkomst betrekking heeft op franchise, acht het hof daartoe onvoldoende. De aard van de overeenkomt brengt niet zonder meer mee dat de franchisenemer altijd in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van de franchisegever. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de professionaliteit van partijen.”

De vraag of een franchisegever een bijzondere zorgplicht heeft jegens een franchisenemer, hangt aldus samen met de vraag of er (altijd) sprake is van afhankelijkheid van de franchisenemer van de franchisegever. Het bestaan van een franchiseovereenkomst betekent niet altijd dat de franchisenemer (altijd) afhankelijk is van de franchisegever. Dit zal overigens bij hard franchising eerder het geval zijn dan bij soft franchising. Ook een eventuele financiering van de investeringen door de franchisegever aan de franchisenemer kan hierbij van belang zijn. 

Het Gerechtshof oordeelt dat bij de onderhavige internationale franchiseovereenkomst de franchisenemer als professional diende te worden beschouwd en van een (altijd) afhankelijke positie ten opzicht van de franchisegever geen sprake was. In dat kader was temeer van belang wat partijen afgesproken hadden. Overeengekomen was namelijk dat de franchisenemer zijn bedrijf geheel alleen voor zijn rekening en risico voert, allereerst zelf verantwoordelijk is voor de inschatting van haar mogelijkheden voor een profijtelijke bedrijfsvoering en dat, indien zij voor die inschatting, gegevens van de franchisegever nodig had, de franchisenemer die had behoren te vragen aan franchisegever. 

De Hoge Raad besliste al meerdere malen dat bij (internationale) handelscontracten tussen professionele partijen zwaar gewicht toegekend moet worden aan hetgeen partijen schriftelijk overeenkwamen. Zie HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx) en de aldaar genoemde eerdere arresten van de Hoge Raad. Deze gedachte lijkt hier te zijn gevolgd. Het Gerechtshof neemt derhalve geen bijzondere zorgplicht aan voor onderhavige geval.

Uit deze uitspraak blijkt dat er vele maten en soorten van franchiseovereenkomsten zijn, die steeds uitgelegd dienen te worden aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval. Het formuleren van algemene zorgplicht, bijvoorbeeld in een gedragscode voor de franchisebranche, zal ruimte voor uitzonderingen en/of afwijkingen moeten bieden.

Mr. A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant