Franchiseovereenkomst met vrije PLUS-ondernemer opgezegd – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 19 januari 2022

Het komt niet vaak voor dat een supermarktorganisatie een overeenkomst met een vrije ondernemer opzegt en dan niet de exploitatie wenst over te nemen. Toch komt het voor en kan een kiem zijn waaruit een flink juridisch geschil voortkomt. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 19 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6284, beslist over een dergelijke kwestie.

Een ondernemer had met zijn B.V. een huurovereenkomst gesloten tot het gebruik van een supermarktbedrijfsruimte. De betreffende ondernemer was ook indirect eigenaar van het vastgoed en via groepsmaatschappijen dus ook verhuurder van dezelfde bedrijfsruimte. Tevens had hij namens zijn B.V. een samenwerkingsovereenkomst gesloten met PLUS Retail om aldaar een PLUS-supermarkt te exploiteren.

PLUS Retail kon volgens de samenwerkingsovereenkomst de samenwerking met onmiddellijke ingang opzeggen indien de B.V. bijvoorbeeld de ondernemer zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nakomt, of de heer [naam ondernemer] niet meer dagelijks actief is betrokken bij de bedrijfsactiviteiten.

Helaas vielen de exploitatieresultaten tegen en werd de ondernemer ook (deels) arbeidsongeschikt geraakt. Gelet hierop had PLUS Retail de samenwerkingsovereenkomst met de ondernemer opgezegd. Er waren diverse pogingen ondernomen om de omzet van de supermarkt genoegzaam op peil te krijgen, maar dat lukt steeds niet goed. Daarbij heeft PLUS Retail ook aangegeven de huurovereenkomst en de exploitatie niet te zullen overnemen van de ondernemer.

De ondernemer vorderde bij de rechtbank veroordeling van PLUS Retail tot betaling van de schade. De ondernemer stelde dat de samenwerkingsovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de huurovereenkomst, en dat PLUS Retail bij de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst de belangen had verwaarloosd die de ondernemer als verhuurder bij een deugdelijke nakoming van de samenwerkingsovereenkomst heeft. PLUS Retail had dus volgens de ondernemer onder de gegeven omstandigheden haar gedrag mede door de belangen van de ondernemer als verhuurder moeten laten bepalen. PLUS Retail dient om die reden de schade te vergoeden.

De ondernemer had in dit verband aangevoerd dat zij als verhuurder een drietal belangen heeft. In de eerste plaats haar inkomsten uit de huurovereenkomst. Ten tweede de mogelijkheid om de door haar gedane investering in het gehuurde terug te verdienen. Als derde belang noemt de ondernemer dat de aanwezigheid van een supermarkt in het winkelcentrum van groot belang is voor het winkelcentrum als geheel, en daarmee ook voor de ondernemer als verhuurder.

De kernvraag in deze procedure is of de samenwerkingsovereenkomst en de huurovereenkomst zodanig met elkaar samenhangen, dat deze in het rechtsverkeer een schakel zijn gaan vormen.  De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is omdat de belangen die de ondernemer als commerciële verhuurder heeft, naar het oordeel van de rechtbank niet zó nauw zijn betrokken bij de samenwerkingsovereenkomst, dat PLUS Retail op grond daarvan met die belangen rekening diende te houden bij de opzegging van die overeenkomst. Dit betekent dat PLUS Retail bij de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst geen rekening behoefde te houden met de belangen van de ondernemer als indirecte verhuurder.

PLUS Retail had volgens de rechtbank desalniettemin (ook) met die belangen rekening gehouden. Zo had PLUS Retail met extra commerciële acties en managementondersteuning gedurende een periode van meerdere maanden getracht om de omzet van de supermarkt te laten groeien. De ondernemer kreeg (1) over die periode haar inkomsten uit de huurovereenkomst. Zij heeft in die periode (2) ook een deel van haar investering terugverdiend, en (3) de PLUS-supermarkt bleef aanwezig in het winkelcentrum. Tegen die achtergrond kan de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

Wat opvalt is dat uit de uitspraak niet valt op te maken dat er een beroep gedaan is op de Wet franchise. De samenwerkingsovereenkomst tussen een zelfstandig supermarktondernemer en een supermarktorganisatie als de onderhavige is nu juist typisch een voorbeeld van een franchiseovereenkomst. Juist in de Wet franchise zijn regels neergelegd over goed franchisegeverschap, alsmede verplichte bijstand en ondersteuning door de franchisegever. De Wet franchise heeft ook als doel om de franchisenemer te beschermen tegen een onevenwichtige situatie en met deze regels had de rechtbank wellicht hogere zorgvuldigheidseisen gesteld aan het handelen van PLUS Retail dan dat nu uit het vonnis blijkt. De vraag is natuurlijk wel of het eindoordeel dan anders zou zijn geweest.

mr. A.W. Dolphijn
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

De verkoop van tabak bij supermarkten wordt in 2024 verboden. Wat zijn de beperkingen en kansen voor het supermarktbedrijf? – mr. C. Damen – d.d. 8 december 2020

Om stoppen met roken te bevorderen en beginnen te ontmoedigen wordt de verkoop van tabak bij supermarkten in 2024 verboden.

Door mr. C. Damen|08-12-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Wet franchise definitief in werking per 1 januari 2021 – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 3 december 2020

De Wet franchise was al op 1 juli 2020 vastgesteld, maar bij Koninklijk Besluit is nu ook vastgesteld dat de Wet franchise per 1 januari 2021 in werking treedt.

Door Alex Dolphijn|03-12-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Artikel De Nationale Franchise Gids: “Afwikkelingsproblemen bij franchisenemer die een vennootschap onder firma is” – mr. J.A.J. Devilee – d.d. 30 november 2020

In een recent geschil stonden twee ex-echtelieden tegenover elkaar in een hoger beroepsprocedure omtrent de vraag of de ex-vrouw dwangsommen heeft verbeurd jegens de besloten vennootschap.

Door mr. J.A.J. Devilee|30-11-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Artikel Franchise+ – “Inlenersaansprakelijkheid in franchiseverband, hoe zit dat precies?” – mr. K. Bastiaans – d.d. 24 november 2020

Het verschijnsel inlenersaansprakelijkheid heeft tot gevolg dat een derde onder voorwaarden aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van een ander.

Door mr. K. Bastiaans|24-11-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|
Ga naar de bovenkant