Franchisegever aansprakelijk voor onjuiste prognose jegens franchisenemer, onrechtmatige daad
Wederom heeft een gerechtelijke instantie zich onlangs uitgelaten omtrent de in franchiseverhoudingen met enige regelmaat voorkomende prognoseproblematiek, in casu het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, LJN:BZ 4057.
Feiten:
In het kort kwam de aan de uitspraak ten grondslag liggende kwestie neer op het volgende. De franchisegever in kwestie bood een van haar vestigingen ter overname aan aan potentiële franchisenemers. Uiteindelijk is het tot een overnameovereenkomst en een franchiseovereenkomst gekomen met een franchisenemer. Ten behoeve van die franchisenemer is door een marktonderzoeksbureau in opdracht van de franchisegever een rapport opgesteld ten behoeve van de financieringsaanvraag van de franchisenemer in kwestie, waarin onder meer opgenomen een beoordeling van de toekomstige rendements- en cash-flowontwikkelingen. Daarmee omvatte het rapport tevens een omzet- en resultaatsprognose. Het betrokken bureau adviseerde positief aangaande de overname.
Initieel kwam het tot een overname- en een “serviceovereenkomst” tussen partijen. Reeds spoedig na de start bleek echter dat de voorspelde rendementen bij lange na niet werden gehaald. Enige jaren later kwam het alsnog tot een daadwerkelijke franchiseovereenkomst. Dat leidde echter niet tot enige verbetering, waarna, na een tweetal jaren, de franchiseovereenkomst is gezamenlijk overleg is beëindigd en de franchisenemer uiteindelijk zijn onderneming heeft gestaakt.
Procedure:
In de procedure stelt de franchisenemer zich op het standpunt dat hij van de franchisegever, althans haar van hulppersoon, zijnde het onderzoeksbureau, onjuiste, onvolledige en misleidende informatie heeft gekregen met betrekking tot de exploitatie van de vestiging in kwestie. De franchisenemer sprak het vermoeden uit dat de vestiging uitsluitend aan hem is verkocht omdat de franchisegever deze niet rendabel kon krijgen, hetgeen onder meer daadwerkelijk bleek uit de resultaten van die vestiging voorafgaand aan de overname. Ook de winstmarges bleken aanmerkelijk lager dan geprognosticeerd. Primair stelde de franchisenemer zich in dit kader op het standpunt dat hij redelijkerwijs resultaten mocht verwachten zoals geprognosticeerd en dat de franchisegever ter zake tekort is gekomen in haar verplichting om die verwachting waar te maken. Subsidiair stelde de franchisenemer zich op het standpunt dat het op deze wijze geven van onjuiste, misleidende en/of onvolledige inlichtingen als onrechtmatige daad dient te worden gekwalificeerd.
De franchisegever verweerde zich primair door te stellen dat zij geen prognoses had afgegeven, doch dat het onderzoeksbureau dat had gedaan. Voorts stelde zij dat in het rapport van dat onderzoeksbureau uitdrukkelijk was opgenomen dat die prognoses geen garantie op succes waren en dat de facto ondernemerschap doorslaggevend was. Voorts stelde de franchisegever zich op het standpunt dat, nu de franchisenemer een tweede winkel had geopend, het achterblijven van de resultaten mede daaraan kon worden geweten.
Oordeel:
Het gerechtshof oordeelde dat er geen sprake is van een garantieverplichting ten laste van de franchisegever en dat, in het verlengde daarvan, er geen sprake is van enigerlei toerekenbare tekortkoming. Bijzonder is echter dat het gerechtshof wel oordeelt dat de franchisegever onrechtmatig heeft gehandeld jegens de franchisenemer, door aan het onderzoeksbureau onjuiste gegevens over de eigen exploitatie van de winkel te verstrekken, dan wel door de franchisegever niet op onjuistheden in het door het onderzoeksbureau opgemaakte rapport te wijzen. Het hof blijkt van oordeel dat de betrokken onjuistheden als ernstige fouten in de rapportage moeten worden aangemerkt. Het hof rekent de franchisegever zwaar aan dat zij zelf de exploitatie van de betrokken vestiging voerde vóór de overname, en de werkelijke cijfers van die vestiging dus heel wel kende. Onder die omstandigheden mocht de franchisenemer ervan uitgaan, aldus het hof, dat de prognoses die aan hem werden gepresenteerd op een deugdelijke analyse van de franchisegever bekende gegevens van, onder meer, overige aangesloten ondernemers zouden zijn gebaseerd, hetgeen in casu dus niet het geval bleek te zijn. Het causaal verband staat in de visie van het hof ook vast, nu de franchisenemer heeft aangevoerd dat hij geen financiering zou hebben gekregen als hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst juist zou zijn geïnformeerd, en het daarmee dus niet tot de overname zou zijn gekomen. Deze redenering strekt zich in de visie van het hof ook uit tot het sluiten van de franchiseovereenkomst zelve. De verweren van de franchisegever in kwestie hebben haar in dat kader niet mogen baten. Met name heeft de franchisegever niet afdoende weten aan te tonen dat de tegenvallende resultaten aan onvoldoende ondernemerschap van de franchisenemer waren te wijten.
Het hof stelt vast dat de franchisegever in casu schadeplichtig is en verwijst de kwestie in dat kader door naar een schadestaatprocedure.
Commentaar:
Op zichzelf zijn er meer uitspraken bekend, waarin franchisegevers worden veroordeeld tot schadevergoeding in verband met onjuiste prognoses. Deze uitspraak is echter opmerkelijk, omdat het gerechtshof een en ander in casu als onrechtmatige daad kwalificeert. Vanzelfsprekend heeft dat mede te maken met de feitelijke achtergrond van de kwestie, er onder meer in bestaande dat de franchisegever zelf de vestiging exploiteerde en dus op de hoogte moet zijn geweest van de werkelijke exploitatieresultaten, alsmede van de aanzienlijke afwijking die bestond tussen de door het onderzoeksbureau gepresenteerde prognoses en die resultaten. Een en ander toont echter wel aan dat, zeker wanneer het gaat om bestaande vestigingen, uiterst zorgvuldig om dient te worden gegaan met de precontractuele informatieverstrekking en het opstellen van prognoses ten bate van (potentiële) franchisenemers. Onrechtmatige daad is een buitencontractuele vorm van aansprakelijkheid, welke door het gerechtshof dus volledig wordt gebaseerd op hetgeen voorafgaand aan de contractsluiting is geschied, toen er dus nog geen overeenkomst was. Een en ander opent in elk geval wellicht nog meer dan voorheen de weg naar een schadevergoeding ten bate van gedupeerde franchisenemers op basis van onjuistheden in het aanlooptraject naar een franchiseovereenkomst.
Mr D.L. van Dam – Franchise advocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar vandam@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert staatssecretaris Keijzer over Wet Franchise
Kort samengevat wordt allereerst geadviseerd franchisegevers en franchisenemers actief te informeren over deze wetswijziging.
Post non-concurrentieverbod bij diensten- en verkoopfranchise
Als een franchiseovereenkomst eindigt, dan stuiten veel franchisenemers op een verbod in de franchiseovereenkomst om gedurende een bepaalde tijd daarna vergelijkbare werkzaamheden te verrichten
Het concept van de Wet Franchise: impact voor franchisegevers en franchisenemers – d.d. 5 februari 2019 – mr. A.W. Dolphijn
Ludwig & Van Dam advocaten denkt dat als het ontwerp van de Wet Franchise daadwerkelijk wet zal worden, er heel wat zal veranderen voor franchisegevers en franchisenemers.
Koop franchiseonderneming en de ontslagen zieke werknemer van 7 jaar geleden
De vraag is of een franchisenemer van Bruna, bij de verkoop van de franchiseonderneming aan Bruna, had moeten mededelen dat zeven jaar geleden een werknemer ziek uit dienst was getreden.
Rechtbank verbiedt Domino’s eenzijdige rayonverkleinging bij verlenging franchiseovereenkomsten – d.d. 28 januari 2019 – mr. R.C.W.L. Albers
Op 9 januari 2019 is door de rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een door de Vereniging van Domino’s Pizza Franchisenemers en al haar leden (nagenoeg alle franchisenemers van Domino’s) gestarte
Retentierecht van de franchisenemer
Kan een aspirant-franchisenemer een retentierecht inroepen om een entree-fee terug te vorderen als na het sluiten van de voorovereenkomst er niet alsnog een franchiseovereenkomst tot stand komt?