Einde hoofdhuur betekent geen einde onderhuur met franchisenemer
Het gerechtshof te Den Bosch vernietigde op 7 juli 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:2509) een vonnis van de rechtbank Limburg over de samenloop van een franchiseovereenkomst en een onderhuurovereenkomst. De franchisenemer wordt een voorschot toegekend op de schade.
Volgens de initiële franchiseovereenkomst huurde de franchisenemer een autowasstraat en waren er bepalingen opgenomen over het eindigen van de huurovereenkomst. Die bepalingen weken af van de dwingendrechtelijke regeling ter zake het eindigen van huur van bedrijfsruimte. Onder meer is bepaald dat de franchiseovereenkomst zal eindigen, indien de huurovereenkomst eindigt, zonder dat daartoe opzegging is vereist. Voor die afwijking had de kantonrechter goedkeuring verleend.
Nadien hebben partijen opnieuw aansluitend een franchiseovereenkomst gesloten om de oude franchiseovereenkomst te vervangen ter zake hetzelfde vestigingspunt. De nieuwe franchiseovereenkomst was vrijwel identiek aan de eerste. In de nieuwe franchiseovereenkomst is wederom afgeweken van de dwingendrechtelijke regeling ter zake het eindigen van huur van bedrijfsruimte en is wederom een bepaling opgenomen waarmee franchisenemer aan franchisegever machtiging heeft verleend om mede namens hem goedkeuring te vragen aan de bevoegde kantonrechter voor die afwijking. Franchisegever heeft deze keer echter geen gebruik gemaakt van die machtiging. De kantonrechter had dus dit keer ook geen goedkeuring verleend.
De hoofdhuurovereenkomst met franchisegever eindigt ingevolge een arbitraal vonnis tussen de hoofdverhuurder en franchisegever als hoofdhuurder en derhalve stelde franchisegever in kort geding dat de franchiseovereenkomst eindigde en franchisenemer het gehuurde moest ontruimen. De rechtbank wijst de vordering van franchisegever toe.
Franchisenemer komt in hoger beroep. Het gerechtshof is voorshands van oordeel dat het enkele feit dat franchisegever een machtiging heeft verleend om goedkeuring te vragen, terwijl die goedkeuring eerder al was verleend, niet betekent dat hij afstand heeft gedaan van de door de kantonrechter uit te voeren beoordeling. Uit de eerdere gegeven goedkeuringen volgt niet zonder meer dat die goedkeuring ook zou zijn gegeven voor de onderhavige bedingen, omdat de omstandigheden niet gelijk waren. Voorheen had franchisenemer immers ook een ander vestigingspunt en met de nieuwe franchiseovereenkomst slechts een enkele. Franchisenemer hoefde derhalve niet te verwachten dat franchiseovereenkomst tussentijds zou eindigen zonder rechterlijke toetsing.
Franchisegever deed nog een beroep op artikel 7:306 lid 1 BW. Volgens die bepaling eindigt een onderhuurovereenkomst van een bedrijfsruimte indien door de rechter de ontruiming van het gehuurde vaststelt. Volgens franchisegever is daarvan sprake nu de hoofdhuurovereenkomst met hoofdverhuurder is geëindigd op grond van het arbitraal vonnis. Het gerechtshof is voorshands van oordeel dat het beroep van franchisegever op deze bepaling faalt, omdat het arbitrale vonnis niet gelijkgesteld kan worden met het door de rechter uitgesproken ontruimingsvonnis. Kortom, de onderhuurovereenkomst is niet geëindigd volgens het gerechtshof. Dit oordeel acht ik discutabel, omdat een arbitraal vonnis evengoed als een gerechtelijk vonnis geëxecuteerd kan worden en derhalve daaraan gelijkgesteld kan worden.
Het gerechtshof is verder voorshands van oordeel dat er sprake is van een gemengde rechtsverhouding en dat de beëindiging van de franchiseovereenkomst niet kan plaatsvinden als de (onder)huurovereenkomst niet geëindigd is. Daartoe overweegt het gerechtshof dat, indien artikel 6:215 BW niet rechtstreeks van toepassing zou zijn – (onder meer) omdat een franchiseovereenkomst geen door de wet geregelde bijzondere soort van overeenkomst betreft –, die bepaling dan in ieder geval naar analogie toegepast dient te worden. De franchiseovereenkomst is dus ook niet tussentijds geëindigd.
Franchisenemer had zich ondertussen bij de ontruiming neergelegd, maar vorderde een vergoeding voor de dientengevolge door hem geleden schade. Het gerechtshof stelt het voorschot op de schadevergoeding vast op € 2.000,- per maand dat de franchisenemer kan aanwenden voor het levensonderhoud van zijn gezin.
Onderhavige kwestie benadrukt dat franchisegevers in bepaalde gevallen deskundig geacht worden te zijn en derhalve omissies van formaliteiten tegengeworpen kunnen worden.
Mr A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Interview mr. J. Sterk en mr. C. Rutten in Franchise+: “Oproep aan automotive sector: bereid je goed voor op nieuwe Wet franchise” d.d. 2 oktober 2020
De nieuwe Wet Franchise heeft een brede uitwerking, ook in de automotive sector. Maar of men zich er daar voldoende van bewust is?
Artikel De Nationale Franchise Gids – “Coronakorting van 50% op de huur” – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 15 september 2020
Tegenvallende omzetten in verband met de coronacrisis kunnen betekenen dat de huurprijs gehalveerd wordt, ook als er sprake is van een deels omzetgerelateerde huur.
Artikel Franchise+ – “Franchisegever hanteert “afgeleide formule” (zonder dat hij het weet)” – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 9 september 2020
Tal van franchisegevers zullen zich niet bewust zijn van het gegeven dat zij een “afgeleide formule” gebruiken zoals bedoeld in de Wet franchise.
Artikel Franchise+ – “Verplichtingen en rechten van de startende franchisenemer” – mr. A.W. Dolphijn – d.d.
Waar dient u als startende franchisenemer op te letten, wat zijn uw verplichtingen en wat zijn uw rechten bij het sluiten van de franchiseovereenkomst?
Artikel mr. C. Damen – Drie voorwaarden bij het recht op klantenvergoeding voor de agent bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst – d.d. 26 augustus 2020
Bij de agentuurrelatie tussen een agent en een opdrachtgever (de principaal) leggen partijen hun samenwerkingsafspraken vast in een agentuurovereenkomst. Wanneer de principaal de agentuurovereenkomst
Artikel mr. C. Damen – “Wanneer geldt de exhibitieplicht voor het overleggen de franchiseovereenkomst?” d.d. 17 augustus 2020
Geldt de exhibitieplicht voor het tonen van een (franchise)overeenkomst in een procedure, wanneer de procespartijen niet in rechtsbetrekking staan tot de (franchise)overeenkomst?