Eenzijdige collectieve fee-verhoging door franchisegever ongeoorloofd

In een belangwekkende uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:249 (Spare Ribs Express/Franchisenemer) lag de vraag voor of een franchisegever een verhoging van een bijdrage mocht doorvoeren. De franchisegever had voor 2009, 2010 en 2011 aan de franchisenemers een verhoging van de marketingbijdrage gevraagd. De Franchisenemers, waaronder de franchisenemer in kwestie, hadden daar steeds mee ingestemd. Toen de franchisegever aan de franchisenemers voor 2012 wederom een verhoging vroeg, stemde de franchisenemer in kwestie ter vergadering van de franchisenemers tegen, terwijl de meerderheid van de franchisenemers voor stemde. De franchisegever stelde de meerderheidsbeslissing vast en vorderde afdracht van de verhoogde bijdrage van de weigerachtige franchisenemer.

De franchisenemer heeft in eerste aanleg gewezen op het ontbreken van een contractuele bevoegdheid om tot eenzijdige verhoging over te gaan en kreeg hierin gelijk.

In hoger beroep wordt vastgesteld dat de franchiseovereenkomst niet voorziet in een gebondenheid aan besluiten van de meerderheid van franchisenemers. Ook is er anderszins geen sprake van een contractuele eenzijdige bevoegdheid om tot verhoging van de marketingbijdrage te komen.

De franchisegever wijst er onder meer op dat sinds het sluiten van de franchiseovereenkomst in 1997 er veel veranderd is, zoals de omvang van de franchiseorganisatie en het belang van (internet)marketing, waardoor op landelijk niveau marketing gevoerd dient te worden om de concurrentie voor te blijven. Verder wordt gewezen op het grote franchiseketenbelang, dat inhoudt dat het belang van de franchiseformule prevaleert boven de individuele belangen van de franchisenemers. Met het oog op dat belang is volgens de franchisegever een bedrag aan landelijke marketingactiviteiten benodigd dat zo hoog is dat dit in redelijkheid niet valt te financieren uit de reguliere franchise fee.

Het Gerechtshof overweegt dat het niet ondenkbaar is dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe leidt dat in het belang van de franchiseformule en/of het collectief van franchisenemers een betalingsverplichting wordt aangenomen, zonder dat daar een contractuele basis voor is. Echter, de argumenten van de franchisegever overtuigen het Gerechtshof niet. Daarbij doelt het Gerechtshof kennelijk in het bijzonder op de stelling dat de benodigde markering activiteiten niet uit de reguliere franchise fee zouden kunnen worden voldaan.

Ten overvloede overweegt het Gerechtshof nog dat indien en voor zover de franchiseovereenkomst zou bepalen dat de franchisegever gerechtigd zou zijn om de marketingbijdrage eenzijdig te verhogen, dit in onderhavige geval in redelijkheid evenmin  stand kan houden, gezien het voorgaande.

Uit deze uitspraak blijkt wederom de noodzaak van een goed doortimmerde franchiseovereenkomst. Indien de franchisegever eenzijdig een verhoging van een financiële bijdrage wil kunnen doorvoeren, althans nadat de meerderheid van de franchisenemers daarmee ingestemd hebben, dan is het zaak om zulks zorgvuldig geformuleerd in de franchiseovereenkomst te bedingen. Zelfs dan kan in bepaalde gevallen de redelijkheid en billijkheid het beding buiten werking stellen. Franchisenemers doen er goed aan om kritisch te zijn ten aanzien van voorgestelde verhogingen, ook als de meerderheid van de franchisenemer voor een verhoging is, of als deze bevoegdheid expliciet in de franchiseovereenkomst neergelegd is.

Mr A.W. Dolphijn  – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies.

Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Moet een franchisenemer een nieuw model-franchiseovereenkomst accepteren?

De rechtbank Rotterdam heeft op 31 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2457 in kort geding geoordeeld over de vraag of franchisegever Bram Ladage de franchiseovereenkomst met haar franchisenemer had

Verplichte (marktconforme) inkoopprijzen voor franchisenemers

In hoeverre kan een franchisegever afspraken wijzigen over de (marktconforme) inkoopprijzen van de goederen die de franchisenemers verplicht zijn in te kopen?

Bestuurdersaansprakelijkheid van een franchisenemer na falend beroep op ondeugdelijke prognose.

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 11 juli 2017 een beslissing genomen over de vraag of de franchisegever met succes de bestuurder van een b.v. kon aanspreken voor het niet-nakomen van de

Aansprakelijkheid accountant voor opgestelde prognose?

In een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3153, was aan de orde dat franchisenemers de accountant van de franchisegever verweten aansprakelijk te zijn

Hoe ver strekt de zorgplicht van de bank?

In de rechtspraak is enige tijd geleden de vraag aan de orde geweest wat de positie van de bank is in de driehoeksverhouding franchisegever – bank – franchisenemer.

Bewijslastomkering bij prognose als misleidende reclame?

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een kort gedingvonnis van 15 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3833, geoordeeld over een vordering tot (onder meer) schorsing van het non-concurrentiebeding.

Ga naar de bovenkant