Dwaling bij prognose – contrair het deskundigenbericht
In kwesties waarin gesteld wordt dat een franchisegever een onjuiste prognose aan de franchisenemer verstrekt heeft voorafgaand aan de samenwerking, kan het voor een rechter lastig zijn in te schatten of de prognose inderdaad onjuist is in relatie tot de werkelijke bedrijfsvoering. Een oordeel van een gerechtelijk benoemde onafhankelijke deskundige, zoals die van een accountant, kan dan uitkomst bieden. Het ligt dan niet voor de hand dat de rechter het deskundigenbericht niet zal overnemen. Immers, de rechter benoemt de deskundige niet voor niets.
In onderhavige kwestie stelde een franchisenemer van een vlaaienwinkel dat de franchisegever een onjuiste prognose afgegeven had, waardoor zowel de franchiseovereenkomst als de bijbehorende huurovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd konden worden op grond van onder meer dwaling. In deze procedure wordt door de franchisenemer verklaring voor recht van de vernietiging van deze overeenkomsten gevorderd.
Reeds eerder is er een tussenvonnis gewezen in deze zaak (rechtbank Roermond 26 februari 2012, ECLI:NL:RBROE:2012:BV1313) waaruit volgt dat de prognose gebaseerd is op “de praktijkervaring” van de franchisegever, waarbij een omzet geprognotiseerd is van 450 vlaaien per week in het eerste jaar, oplopend tot 600 in het derde jaar. De franchisegever zou aangegeven hebben dat een franchisenemer een acceptabel ondernemersinkomen moet kunnen behalen, indien de franchisenemer ongeveer 600 vlaaien per week zou verkopen.
Verder wordt gesteld dat bij de exploitatie van de formule op de betreffende locatie in de vier voorafgaande jaren, er maximaal ongeveer 400 vlaaien per week verkocht werden, hetgeen vragen oproept, aldus de rechter. Uit het gepubliceerde tussenvonnis en eindvonnis volgt niet hoeveel vlaaien de franchisenemer daadwerkelijk verkocht heeft, of welke omzet er behaald is. Ook is onduidelijk welke omzet de franchisenemer met andere activiteiten behaald heeft, of zou kunnen hebben behalen. De formule biedt namelijk ook ruimte voor verkoop van bonbons en taarten.
De rechter heeft bij tussenvonnis een onafhankelijke deskundige benoemd van een accountants- en belastingadvieskantoor teneinde -in de kern- te rapporteren over de vraag of de franchisegever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de prognose zoals deze aan de toen nog aspirant franchisenemer is verstrekt. De deskundige heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daarmee lijkt de vordering van de franchisenemer voor afwijzing gereed te liggen.
De wet geeft echter de mogelijkheid aan partijen om te reageren op het deskundigenbericht. De franchisegever heeft van deze mogelijkheid kennelijk geen gebruik gemaakt. De franchisenemer echter wel. De rechter stelt vast dat volgens het deskundigenbericht een omzet van € 275.000,- maximaal te behalen zou zijn. Dit betekent volgens de rechter dat in het beste geval een omzet van € 275.000,- reëel moet worden geacht, hetgeen correspondeert met een wekelijkse verkoop van ongeveer 554 vlaaien.
De franchisegever zou echter bij haar prognose aangegeven hebben dat bij een verkoop van 600 vlaaien per week een acceptabel ondernemersinkomen te genereren is en dat zulks in het derde jaar te verwachten valt. Op die basis beslist de rechter, anders dan de deskundige, dat de prognose onjuist was en de overeenkomsten terecht vernietigd zijn op grond van dwaling. Daarmee wordt dus het deskundigenbericht gepasseerd door de rechter, hetgeen mogelijk is op grond van de vrije bewijswaardering door de rechter.
Misschien had de franchisegever, indien zij wel op het deskundigenbericht gereageerd had, een punt kunnen maken dat de aangezwengelde prognoseproblematiek niet alleen op het aantal per week verkochte vlaaien beslist kon worden. Dit is om verder niet bekende redenen niet geschied.
De franchisenemer heeft ter zake van de gevolgen
(de financiële afwikkeling) van de vernietiging van de beide overeenkomsten niets gevorderd. De vernietiging heeft echter de verplichting tot ongedaanmaking van verricht prestaties tot gevolg. Zo zouden afgedragen huurpenningen en franchise fee teruggevorderd kunnen worden door de franchisenemer. De rechter oppert voorts dat waar een prestatie naar haar aard niet vatbaar is voor restitutie, ook een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats kan treden. Daarenboven is er onder omstandigheden plaats voor een aanvullende vergoeding voor schade (op grond van onrechtmatige daad), bijvoorbeeld voor gedane investeringen. Kortom, het resultaat van deze procedure is (slechts) vernietiging zonder enige restitutie, vergoeding voor onterecht verrichte prestaties of schadevergoeding. De uitspraak laat echter wel zien dat ook een ambtshalve bevolen deskundigenbericht door de rechter kan worden gepasseerd.
Mr A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Leveringsstop van franchisegever niet toegestaan
Op 9 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2017:1372, geoordeeld dat een franchisegever haar verplichting tot belevering van de franchisenemer niet
Alex Dolphijn in het Financiële Dagblad over het arrest van de Hoge Raad inzake Street-One
Franchisegevers eerder aansprakelijk bij foute prognoses Franchisenemers kunnen hun moederorganisatie voortaan makkelijker aansprakelijk stellen voor ondeugdelijke winst en omzetprognoses.
Supermarktbrief – 17
Hoge Raad: Sneller aansprakelijk bij prognoses
Artikel in Entree: “Kleine lettertjes”
“Als ik zaken doe met een leverancier, lees ik nooit de kleine lettertjes. Laatst viel mij op dat er allerlei dingen in staan waar ik het eigenlijk niet mee eens ben.
Column Franchise+ – mr. Th.R. Ludwig: “Leveringsstop door franchisegever wederom niet toegestaan”
Opnieuw heeft de president in kort geding zich uitgelaten over de vraag of een leveringsstop van een franchisegever jegens de franchisenemer was toegestaan, waarbij de franchisenemer een forse
De bedrijfsleider (werknemer) die franchisenemer wordt – fictieve dienstbetrekking?
Op 14 december 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2016:11031 (Werkneemster/Espresso Lounge) zich gebogen over de situatie waarbij een werkneemster een