De franchiseovereenkomst onder opschortende voorwaarde: grote gevolgen
Het Gerechtshof Den Haag heeft onlangs haar hoofd gebogen over de vraag hoe de totstandkomingsgeschiedenis van de franchiseovereenkomst zich verhoudt tot de franchiseovereenkomst zelf. Kan een verplichting uit de franchiseovereenkomst buiten werking worden gesteld omdat franchisegever en (aspirant) franchisenemer hierover anders hebben gesproken in de precontractuele fase? Het Gerechtshof Den Haag bevestigt dit. De (bepaling opgenomen in de) franchiseovereenkomst is daarom niet altijd doorslaggevend.
In onderhavige kwestie heeft een (aspirant) franchisenemer interesse in de exploitatie van een franchise gericht op de toepassing van een afslankmethode en de verkoop van bijbehorende producten. Om die reden heeft zij uitvoerig contact gehad met de franchisegever. Dit contact leidt uiteindelijk tot het ondertekenen van een franchiseovereenkomst voor vijf jaar.
In de tussen partijen overeengekomen franchiseovereenkomst is opgenomen dat de franchisenemer moet voldoen aan minimale opleidingseisen, waaronder het volgen van een opleidingen als erkend diëtiste, gewichtsconsulente en voedingsdeskundige. Bij het ondertekenen van de franchiseovereenkomst voldoet franchisenemer nog niet aan de opleidingseisen en uit de voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst gevoerde correspondentie blijkt dan ook duidelijk dat franchisenemer eerst een opleiding zal volgen voor dat zij daadwerkelijk start met de exploitatie van de franchise. Op basis hiervan was franchisenemer er dan ook vanuit gegaan dat er nog geen enkele financiële verplichting zou gelden op het moment van ondertekening van de franchiseovereenkomst. De franchisegever doet echter een beroep op de financiële afspraken opgenomen in de franchiseovereenkomst.
De aan het opstarten van de franchiseonderneming verbonden financiële kosten bestonden volgens de franchiseovereenkomst uit het afnemen van een opstartvoorraad producten vóór de aanvang van de franchiseovereenkomst. Daarnaast diende bij aanvang van de Overeenkomst een entreevergoeding van € 12.500, – (excl. BTW) te worden betaald, waarvan 40% bij ondertekening van de Overeenkomst en 60% binnen twee jaar.
Nadat de samenwerking niet succesvol tot stand komt omdat franchisenemer haar opleiding niet afrondt vordert franchisegever verschillende bedragen, waaronder de entreevergoeding en de vergoeding voor het opstartpakket. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt daarover als volgt.
De totstandkomingsgeschiedenis van de franchiseovereenkomst kan inzicht geven in de verwachtingen die partijen over en weer van elkaar mochten hebben. Uit de correspondentie die partijen voorafgaand aan de ondertekening van de franchiseovereenkomst hebben gevoerd, blijkt duidelijk dat zij uitvoerig hebben gesproken over de nog door franchisenemer te volgen opleiding. Gelet op de correspondentie voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst blijkt volgens het Gerechtshof Den Haag dat het de bedoelding van franchisegever en franchisenemer was de franchiseovereenkomst aan te gaan onder de opschortende voorwaarde van succesvolle afronding van de vereiste opleiding door franchisenemer, ondanks dat deze afspraak niet is opgenomen in de franchiseovereenkomst zelf. Om die reden is franchisenemer de uit de franchiseovereenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen – waaronder de betaling van de entreevergoeding en het afnemen van het opstartpakket – niet verschuldigd nu zij de opleiding nooit heeft afgerond, ondanks dat partijen op enig moment beide de franchiseovereenkomst hebben getekend. Indien immers aan een opschortende voorwaarde niet wordt voldaan, komt er ook geen franchiseovereenkomst tot stand.
De franchisegever dient er dus rekening mee te houden dat afspraken opgenomen in de franchiseovereenkomst niet altijd bepalend zijn wanneer met de franchisenemer anders afgesproken is, ook wanneer deze communicatie heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst. Desondanks is het toch altijd aan te raden afwijkende afspraken vast te leggen om misverstanden te voorkomen.
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar munnik@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Juridisch wetenschappelijke publicatie: “Collectieve acties van franchisenemers” – d.d. 2 april 2020 – mr. A.W. Dolphijn
In het vooraanstaande juridisch wetenschappelijk tijdschrift "Contracteren" is een artikel gepubliceerd van mr. Alex Dolphijn
Artikel Franchise+ – Actuele stand van zaken Wet franchise – d.d. 27 maart 2020 – mr. A.W. Dolphijn
Het wetgevingsproces aangaande de Wet franchise gaat ondanks alles voort.
Huurprijsverlaging en coronacrisis – d.d. 25 maart 2020 – mr. Th.R. Ludwig
In deze voor franchisegevers en franchisenemers zo turbulente tijd worden velen geconfronteerd met doorlopende verplichtingen die problematisch zijn geworden.
Franchiseovereenkomsten en de corona-crisis – d.d. 20 maart 2020 – mr. A.W. Dolphijn
Een tijd van draconische maatregelen met verstrekkende gevolgen. Juridisch is er veel onduidelijkheid, ook in franchiseverhoudingen.
Aanprijzingen door de franchisegever in algemene bewoordingen zijn toegestaan – d.d. 6 maart 2020 – mr. A. W. Dolphijn
De grens tussen enerzijds aanprijzingen in algemene bewoordingen en anderzijds verwijtbare misleiding en een verkeerde voorstelling van zaken, blijft een lastige kwestie.
Artikel De Nationale Franchise Gids – Knowhow doorslaggevend voor toepassingsbereik Wet franchise – d.d. 5 maart 2020 – mr. R.C.W.L. Albers
Het zal weinigen in de branche ontgaan zijn dat op 10 februari jl. het wetsvoorstel van de Wet Franchise is ingediend bij de Tweede Kamer.