Concurrentiebeding sneuvelt in kort geding
Onlangs oordeelde de voorzieningenrechter te Rotterdam dat een franchisenemer niet gehouden was aan het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Medio 2012 had deze franchisenemer een bestaande vestiging van een ijssalon gekocht van een franchisegever met wie hij tevens een franchiseovereenkomst sloot. Eind 2013, na anderhalf seizoen de vestiging te hebben uitgebaat, deelde de franchisegever mede dat hij de franchiseovereenkomst wilde ontbinden. Diezelfde dag bevestigde hij dit per e-mail. Twee weken nadien zond de franchisegever een brief waarin hij stelde de overeenkomst reeds te hebben ontbonden op de dag van de hiervoor bedoelde mededeling. De franchisenemer was door de franchisegever echter nimmer in gebreke gesteld, hetgeen een vereiste is voor een rechtsgeldige ontbinding, zowel op grond van de wet als op grond van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst. Voorts waren de tekortkomingen waarop de franchisegever de ontbinding had gestoeld onvoldoende zwaarwegend om de inzet van een dergelijk ingrijpend rechtsmiddel te kunnen rechtvaardigen. Op grond van geldende rechtspraak dient sprake te zijn van wezenlijke tekortkomingen. In deze kwestie was slechts sprake van een aantal vermeende klachten aangevuld met enkele futiliteiten die de franchisenemer niet konden worden aangerekend, zoals het niet verkopen van de juiste koffie vanwege door de franchisegever aangeleverde bussen met koffiebonen die niet op zijn koffiemolen pasten. Na de (niet rechtsgeldige) ontbinding trachtte de franchisegever de vestiging van de franchisenemer, terug te kopen en bood hem daarvoor een bedrag van slechts € 10.000,-, welk aanbod de franchisenemer niet accepteerde. Nu de franchisegever enerzijds de leveringen had gestaakt en anderzijds geen billijke prijs voor de ijssalon wilde betalen, zag de franchisenemer zich dan ook genoodzaakt om de exploitatie onder eigen naam voort te zetten. Als gevolg van het feit dat het gehuurde was bestemd als verkooppunt voor het bereiden en verkopen van ijs en koffie, kon hij niet anders dan de exploitatie voortzetten als ijssalon. Dit werd hem echter verboden door de franchisegever op grond van het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, waarvan hij in kort geding nakoming vorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom. Namens de franchisenemer heb ik verweer gevoerd tegen de vordering van deze zich volstrekt onredelijk opstellende franchisegever. Gelukkig zag de voorzieningenrechter ook in dat de vordering van de franchisegever in de gegeven omstandigheden onmogelijk kon worden toegewezen en hij maakte hier dan ook korte metten mee door deze af te wijzen. Aan het oordeel lag de overweging ten grondslag dat geen sprake was van een rechtsgeldige ontbinding door de franchisegever en dat van de franchisenemer in alle redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij zou instemmen met een verkoopprijs van zijn ijssalon ad € 10.000,-. Daarom zat er voor de franchisenemer, mede ingevolge de bestemming van het gehuurde, niets anders op dan het voortzetten van de exploitatie van de ijssalon onder eigen naam.
Uit dit oordeel blijkt maar weer dat niet te lichtvaardig met een ontbinding dient te worden omgesprongen, doch ook dat een concurrentiebeding niet zaligmakend is. Op het moment dat een franchisegever de franchiseovereenkomst, zonder voldoende zwaarwegende gronden of zonder de franchisenemer op de juiste wijze in gebreke te stellen, voortijdig eindigt, zal hij zich dan ook niet snel kunnen beroepen op het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Dit blijkt ook uit eerdere rechtspraak.
Mr R.C.W.L. Albers – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchiseadvocaten,franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar albers@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Exclusieve afnameverplichtingen.
In een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 31 oktober 2002, welke uitspraak is gedaan naar aanleiding van een hoger beroep, ingesteld tegen een eerder kort gedingvonnis
Een nieuwe groepsvrijstellingsverordening
Recentelijk, op 1 oktober 2002, heeft de Europese Commissie een nieuwe groepsvrijstellingsverordening het licht doen zien.
Nieuwe beleidsregels beoordeling (fictieve) dienstbetrekking franchising
Onlangs is er van de zijde van de staatssecretaris van financiën nadere duidelijkheid geschapen omtrent de beoordelingscriteria inzake de zelfstandigheid van de franchisenemer.
Rayonbescherming: een nuance.
In de meeste franchise-overeenkomsten is een exclusief gebied opgenomen ten behoeve van de franchisenemer. De kern van die exclusiviteit is dat noch de franchisegever noch collega-franchisenemers
Rayonbescherming II: inperking van het exclusieve gebied.
In vervolg op de bijdrage in de vorige Nieuwsbrief wordt deze keer ingegaan op de (mogelijkheden van) inperking van het exclusieve franchisegebied. In de meeste franchise-overeenkomsten
Horeca-overeenkomsten
Onlangs heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een besluit genomen ten aanzien van de door Heineken ter ontheffing voorgelegde bierleveringsovereenkomsten.