Bestuurdersaansprakelijkheid franchisegever voor bankschuld franchisenemer?
In een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1769 ging het onder meer over de vraag of de bestuurder van een franchisegever persoonlijk aansprakelijk kon worden gehouden voor de bankschuld die een franchisenemer aangegaan was. De bankschuld was de franchisenemer aangegaan in het kader van de uitvoering van de franchiseovereenkomst met de franchisegever en de exploitatie van de franchiseformule.
De bank vorderde van de franchisenemer terugbetaling van de schuld. De bank had de financieringsovereenkomst in begin 2010 opgezegd, omdat de franchisenemer niet aan de periodieke aflossingsafspraken voldeed. De franchisenemer verweerde zich onder meer met de stelling dat de bestuurder van de franchisegever deze schuld zou moeten inlossen bij de bank, omdat deze bestuurder naar het oordeel van de franchisenemer onrechtmatig gehandeld zou hebben en zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk zou hebben vervuld. Volgens de franchisenemer had de bestuurder van de franchisegever gelden aan het bedrijf van de franchisegever onttrokken voor raceactiviteiten van zijn zoon. De franchisegever was daardoor in begin 2010 failliet gegaan en daarom kon de franchisenemer, die in zijn bedrijfsvoering volledig afhankelijk was van de franchisenemer, zijn bedrijf als franchisenemer niet meer uitoefenen. Het gevolg hiervan was volgens de franchisenemer dat de franchisenemer de bankschuld niet meer kon voldoen.
De bestuurder van de franchisegever heeft er op gewezen na begin 2010 niet meer op de vermeende aansprakelijkheid te zijn aangesproken door de franchisenemer, tot aan de dagvaarding medio 2015. De rechtbank oordeelt dat daarmee de vordering van de franchisenemer jegens de franchisegever is verjaard ingevolge artikel 3:310 BW.
De Hoge Raad had overigens in zijn arrest van 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3240 al geoordeeld dat vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 3:310 BW na vijf jaar verjaren.
Opvallend is verder dat de franchisenemer als aansprakelijkheidsmaatstaf “kennelijk onbehoorlijk bestuur” aanhaalt. Die maatstaf lijkt te zijn ontleend aan de maatstaf die voorbehouden is aan de curator op grond van artikel 2:248 BW. De maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad of er een “persoonlijk ernstig verwijt” te maken valt. Zie bijvoorbeeld HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:246. Ook al zou er geen sprake zijn van verjaring, dan zou het nog de vraag zijn of de vordering zou slagen nu deze maatstaf een zwaardere is dan bij de “gewone” onrechtmatige daad.
Mr. A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Ga naar dolphijn@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Gedwongen naar een andere franchiseformule op het bestaande vestigingspunt?
Als een franchiseformule ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld als deze ingelijfd wordt bij een andere organisatie, dan kan de vraag zijn of de franchisenemer dan ook verplicht is zich te laten inlijven in
Column Franchise+ – 50 procent meer rechtzaken in franchise
Uit de door Ludwig & Van Dam advocaten gepubliceerde Juridische Franchisestatistiek 2018 blijkt dat er toename is van 50% in het aantal uitspraken in rechtszaken dat in 2017 is gedaan ten opzichte van
Het voornemen tot franchisewetgeving nader beschouwd
Op 23 mei jl. informeerde Staatssecretaris, Mona Keijzer, de Tweede Kamer over de op handen zijnde franchisewetgeving. De Nationale Franchise Gids publiceerde daarover al eerder dit bericht.
Consumentenbescherming van toepassing voor franchisenemer
De consument geniet op basis van het Burgerlijk Wetboek een ruime bescherming.
Update franchisewetgeving
Op 23 mei 2018 heeft het kabinet aangegeven een wettelijke regeling voor te bereiden die een kader schept voor vier deelgebieden van de samenwerking tussen franchisegevers en franchisenemers die cruc
Op het randje van het exclusieve rayon van een franchisenemer
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 15 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4395, over de vraag of een franchisegever net over de rand van het exclusief toegekende beschermingsgebied een filiaal