(Bestuurders- en aandeelhouders)aansprakelijkheid bij overgang c.q. afbouw franchiseformule

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 18 mei 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:1613) over een geval waarbij (indirect) de franchiseformule vervreemd werd aan een andere organisatie, kennelijk met als doel de formule te ontmantelen. De franchisenemers beklaagden zich hierover. Konden, naast de franchisegever, ook de bestuurder en aandeelhouder van de verkopende franchisegever aansprakelijkheid gehouden worden, alsmede de bestuurder en aandeelhouder van de verkrijgende franchisegever?

Aegon was bestuurder en aandeelhouder van Financieel Verder B.V. en heeft haar aandelen per 1 januari 2011 geleverd aan Optima Holding B.V. Daarop is Optima Holding B.V. tevens enig bestuurder van Financieel Verder B.V. geworden. Op deze manier is de zeggenschap over de franchiseformule van Financieel Verder B.V. overgedragen van Aegon naar Optima Holding B.V.

De rechtbank oordeelt dat de franchiseformule geheel onlosmakelijk verbonden was met de organisatie, de naam en het merk van Aegon. Tot 1 januari 2011 presenteerde Financieel Verder B.V. zich immers als “De franchiseorganisatie van Aegon”, bemiddelden de franchisenemers uitsluitend in producten van Aegon, kwam de ondersteuning (organisatorisch en voor wat betreft het aanleveren van leads) vanuit Aegon (tevens bestuurder van Financieel Verder B.V.) en was Aegon aandeelhouder van Financieel Verder B.V. Per 1 april 2011 werd alle betrokkenheid van Aegon bij Financieel Verder B.V. beëindigd. Daardoor kon Financieel Verder B.V. haar verplichtingen jegens haar franchisenemers uit hoofde van de franchiseovereenkomsten niet meer nakomen: er was immers geen enkele verbondenheid meer met de organisatie, de naam en het merk Aegon, terwijl die verbondenheid juist een wezenlijk kenmerk was van de franchiseovereenkomst. Dit levert een toerekenbare tekortkoming op van Financieel Verder B.V. jegens haar franchisenemers. Dat de franchisenemers na 1 april 2011 ook in Aegon-producten mochten bemiddelen, naast de producten van andere aanbieders dan Aegon, doet hieraan niet af.

Nu de aansprakelijkheid vastgesteld is, is de vraag of er een grond is voor vergoeding van schade. De franchisenemers worden door Optima Holding B.V. compensatie geboden. Echter, deze compensatie lijkt ontoereikend. Partijen procederen voort over de omvang van de door Financieel Verder B.V. aan de franchisenemers te vergoeden schade.

Andere belangwekkende vraagstukken die aan de orde gesteld werden zijn de bestuurdersaansprakelijkheid en de aandeelhoudersaansprakelijkheid. Zowel Aegon als Optima Holding B.V. wordt verweten dat zij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn als respectievelijk gewezen bestuurder en aandeelhouder, als opvolgend bestuurder en aandeelhouder. Het verwijt richt zich in de kern op het afbouwen van de franchiseformule.

Ter zake de bestuurdersaansprakelijkheid geldt als criterium dat er sprake dient te zijn van een (persoonlijk) ernstig verwijt. Deze relatief hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat primair sprake is van handelingen van de B.V. en het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen, zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628.

Ter zake aandeelhoudersaansprakelijkheid geldt dat deze in beginsel niet aansprakelijk is, tenzij zij als (feitelijk) beleidsbepaler dient te worden gekwalificeerd. In dat geval zou onder omstandigheden de norm voor bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen kunnen worden.

Uit jurisprudentie volgt dat de verkopende aandeelhouder aansprakelijk kan zijn jegens schuldeisers, indien de verkoper op voorhand ervan uit kan gaan dat de schuldeisers, zoals franchisenemers, hierdoor benadeeld zullen worden. Van de verkopende aandeelhouder kan onder omstandigheden worden gevergd enig onderzoek te doen naar de bedoeling van de koper, zie onder meer rechtbank  Utrecht 25  mei  2011,  ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7136, rechtbank Amsterdam 25 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6199 en de rechtbank Middelburg 5 maart 2012, ECLI:NL:RBMID:2012:BW4873.

De rechtbank heeft als toetsingskader het arrest HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 (Vleesmeesters/Alog) genomen, waarin kortweg is bepaald dat het enkele profiteren van wanprestatie van een ander niet onrechtmatig is doch dat bijkomende omstandigheden zijn vereist om dergelijk handelen toch als onrechtmatig te bestempelen. Afgevraagd kan worden of deze gehanteerde beoordelingsmaatstaf wel de juiste is en niet beoordeeld had moeten worden of er sprake was van een (persoonlijk) ernstig verwijt. De kwestie uit het Vleesmeesters/Alog-arrest zag meer op het bevoordelingsaspect van de betrokken derde. De bevoordeling van de bestuurder lijkt hier echter niet nader gemotiveerd. Recent werd door de rechtbank Den Haag op 2 februari (2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:2027) nog wel expliciet het beoordelingscriteria Van de (persoonlijke) ernstige verwijtbaarheid gehanteerd bij de vraag of een bestuurder van een rechtspersoon aansprakelijk was voor de merkinbreuk van de door hem gedreven rechtspersoon. Zie eveneens een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:416 waarin deze maatstaf van de (persoonlijke) ernstige verwijtbaarheid aan de orde kwam bij een bestuurder van een franchisegever.

De franchisenemers lijken in deze zaak ten aanzien van deze “bijkomende omstandigheden” gewezen te hebben op de bijzondere zorgplicht van een franchisegever jegens een franchisenemer. In mijn visie zou dit inderdaad tot aansprakelijkheid kunnen leiden.

De rechtbank oordeelt dat, juist nu de marktomstandigheden de tegenvallende resultaten verklaarden van de leads en Optima Holding B.V. voldoende solvabel blijkt, niet aangetoond is dat er sprake is van een onrechtmatige daad van Aegon of Optima Holding B.V. Doorslaggevend lijkt daarbij te zijn de bepaling in de franchiseovereenkomst dat deze opzegbaar is bij een minimum aantal franchisenemers, waarvan (nagenoeg) sprake was.

Uit deze interessante uitspraak volgt dat eenzijdige wijzigingen van de franchiseformule, c.q. de afbouw van de franchiseformule, wanprestatie kan opleveren. Tevens is niet ondenkbaar dat de bijkomende omstandigheid van de zorgplicht van de franchisegever in franchiseverhoudingen in bepaalde gevallen een onrechtmatige daad oplevert voor (vervreemdende) bestuurders en aandeelhouders.

 

Mr A.W. Dolphijn – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Interview mr. J. Sterk en mr. C. Rutten in Franchise+: “Oproep aan automotive sector: bereid je goed voor op nieuwe Wet franchise” d.d. 2 oktober 2020

De nieuwe Wet Franchise heeft een brede uitwerking, ook in de automotive sector. Maar of men zich er daar voldoende van bewust is?

Artikel De Nationale Franchise Gids – “Coronakorting van 50% op de huur” – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 15 september 2020

Tegenvallende omzetten in verband met de coronacrisis kunnen betekenen dat de huurprijs gehalveerd wordt, ook als er sprake is van een deels omzetgerelateerde huur.

Door Alex Dolphijn|15-09-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Artikel Franchise+ – “Franchisegever hanteert “afgeleide formule” (zonder dat hij het weet)” – mr. A.W. Dolphijn – d.d. 9 september 2020

Tal van franchisegevers zullen zich niet bewust zijn van het gegeven dat zij een “afgeleide formule” gebruiken zoals bedoeld in de Wet franchise.

Door Alex Dolphijn|09-09-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Artikel mr. C. Damen – Drie voorwaarden bij het recht op klantenvergoeding voor de agent bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst – d.d. 26 augustus 2020

Bij de agentuurrelatie tussen een agent en een opdrachtgever (de principaal) leggen partijen hun samenwerkingsafspraken vast in een agentuurovereenkomst. Wanneer de principaal de agentuurovereenkomst

Door mr. C. Damen|26-08-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|

Artikel mr. C. Damen – “Wanneer geldt de exhibitieplicht voor het overleggen de franchiseovereenkomst?” d.d. 17 augustus 2020

Geldt de exhibitieplicht voor het tonen van een (franchise)overeenkomst in een procedure, wanneer de procespartijen niet in rechtsbetrekking staan tot de (franchise)overeenkomst?

Door mr. C. Damen|17-08-2020|Categorieën: Uitspraken & actualiteiten|
Ga naar de bovenkant