Artikel mr. C. Damen – Drie voorwaarden bij het recht op klantenvergoeding voor de agent bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst – d.d. 26 augustus 2020

Door Gepubliceerd Op: 26-08-2020Categorieën: Uitspraken & actualiteiten

Bij de agentuurrelatie tussen een agent en een opdrachtgever (de principaal) leggen partijen hun samenwerkingsafspraken vast in een agentuurovereenkomst. Wanneer de principaal de agentuurovereenkomst vervolgens eenzijdig ontbindt op grond van een rechtsgeldig opzegbeding in de agentuurovereenkomst, kan de agent aanspraak maken op een wettelijke klantenvergoeding. Wanneer heeft de agent recht op de klantenvergoeding en als dat recht bestaat, hoe dient deze vervolgens te worden berekend?

Een agent bemiddelt bij het tot stand komen van overeenkomsten tussen de opdrachtgever (de principaal) en derden. Het is gebruikelijk dat de agent in ruil voor zijn of haar bemiddeling tussen de principaal en haar klanten een provisie of commissie ontvangt. De agentuurovereenkomst regelt daarbij de verhouding tussen de agent en de principaal. De essentie van agentuur betreft dus de bemiddeling van de agent bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen de principaal en haar klanten.

De klantenvergoeding heeft als doel om bij einde van de agentuurrelatie het beoogde voordeel dat de principaal in de toekomst geniet van de inspanningen van de agent te vergoeden. Na het beëindigen van de agentuurrelatie met de agent behoudt de principaal de door de agent opgebouwde klantenkring. De klantenvergoeding dient als vergoeding van de opgebouwde klantenkring voor de agent bij beëindiging van de agentuurrelatie en is gebaseerd op de Agentuurrichtlijn Richtlijn (86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986). 

In het Nederlandse en Europese rechtsstelsel wordt een agent gezien als een economisch kwetsbare partij en geniet hierdoor een verregaande wettelijke bescherming. Om als agent aanspraak te kunnen maken op een klantenvergoeding gelden er echter drie vereisten.

Ten eerste is van belang dat de agent nieuwe klanten heeft aangebracht of de omzet met bestaande klanten aanzienlijk heeft vergroot als gevolg van diens handelen. Ten tweede is vereist dat deze nieuwe klanten (of uitbreiding van bestaande klantenomzet) een aanzienlijk voordeel opleveren voor de principaal. Daarbij mag worden verwacht dat deze klanten ook toekomstig financieel voordeel opleveren. Ten derde is vereist dat de handelsagent proactief handelt door zelf een beroep te doen op de klantenvergoeding en wel binnen één jaar na de beëindiging van de agentuurrelatie. Wanneer de agent geen tijdig beroep doet op de klantenvergoeding komt dat recht namelijk te vervallen.

Slechts in uitzonderlijke gevallen heeft de agent geen recht (meer) op een klantenvergoeding. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de beëindiging van de agentuurovereenkomst te wijten is aan omstandigheden in de risicosfeer van de agent. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van diens faillissement of wanneer de agent het non-concurrentiebeding in de agentuurovereenkomst heeft geschonden.

Wanneer de agent zelf de overeenkomst beëindigt is er in beginsel geen recht op een klantenvergoeding. Maar indien die beëindiging echter kan worden gerechtvaardigd, bijvoorbeeld door pensioen of ziekte, blijft het recht op een klantenvergoeding bestaan. Wanneer de agent zijn agentuurrechten in overleg met de principaal overdraagt aan een derde, verliest de agent echter het recht op de klantenvergoeding. De agentuurrechten, waaronder de klantenvergoeding, zijn dan immers overgegaan op een derde, waardoor de agent zich er niet langer op kan beroepen. 

Ook de berekening van de klantenvergoeding blijkt in de praktijk geen sinecure.De berekening bestaat uit een “drietrapsraket”. Ten eerste is relevant hoeveel commissie de agent door het aanbrengen van de klanten of verbreding van de bestaande klanten jaarlijks heeft verdiend. Ten tweede kan een billijkheidscorrectie op de klantenvergoeding van toepassing zijn, waardoor deze naar boven of naar beneden wordt bijgesteld afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit verband valt te denken aan een contractueel overeengekomen non-concurrentiebeding dat het de agent onmogelijk maakt om concurrerende activiteiten te ontplooien. De volgende factoren kunnen eveneens zorgen voor een correctie op de klantenvergoeding: de duur van het door de agent bewerkstelligde voordeel, het verloop van het klantenbestand en al dan niet versnelde ontvangst van de commissie door de agent.Tot slot wordt de klantenvergoeding gemaximeerd tot een vergoeding die gelijk isaan de gemiddelde jaarcommissie, berekend over de laatste vijf jaren na beëindiging van de agentuurovereenkomst. 

In de praktijk spelen er dus nogal wat relevante factoren die van belang zijn bij de vraag of de klantenvergoeding verschuldigd is indien een agentuurovereenkomst eindigt. Wannneer het recht hierop bestaat is het vervolgens afhankelijk van de omstandigheden hoe hoog de klantenvergoeding mag zijn. Het is daarom van essentieel belang om alle voornoemde factoren af te wegen, alvorens aanspraak te maken op de klantenvergoeding bij het einde van de agentuurrelatie. Voorts zijn deze factoren in de praktijk van belang bij de vraag of agentuur de juiste samenwerkingsvorm is ten opzichte van bijvoorbeeld franchising. 

Mr. C. Damen – franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Ga naar damen@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Franchisegever verplicht tot verlenging franchiseovereenkomst

De rechtbank Rotterdam heeft op 6 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6975 (Misty /Bram Ladage) geoordeeld dat de weigering tot verlenging van een franchiseovereenkomst door een franchisegever

De (on)geldigheid van een postcontractueel concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst: analogie met arbeidsrecht?

De rechtbank Gelderland heeft op 5 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4565 een vonnis gewezen over onder meer de vraag of Bruna als franchisegever een beroep kon doen op het verbod voor een

Column Franchise+ – mr. J Sterk: “Rechtbank veroordeelt fastfoodketen tot verlenging franchiseovereenkomst

De zaak speelt begin dit jaar. De franchisenemer weigert al jaren de bij verlenging aangeboden nieuwe franchiseovereenkomst te ondertekenen aangezien deze een verslechtering van zijn rechtspositie met

Door Jeroen Sterk|01-09-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Uitspraken & actualiteiten|Label: , |

Geen geldig non-concurrentiebeding voor franchisenemer

Op 18 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2016:7754, een vonnis gewezen in de kwestie waarbij aan de orde was of de franchisenemer gehouden

Franchise & Recht nr. 5 – Wet Acquisitiefraude en franchising

Per 1 juli 2016 is de Wet Acquisitiefraude ingevoerd. Hiermee zijn onder meer wijzigingen aangebracht in artikel 6:194 BW.

Door Ludwig en van Dam|10-08-2017|Categorieën: Franchise overeenkomsten, Geschillen beslechting, Prognose-problematiek, Uitspraken & actualiteiten|Label: , , |

Moet een franchisenemer een nieuw model-franchiseovereenkomst accepteren?

De rechtbank Rotterdam heeft op 31 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2457 in kort geding geoordeeld over de vraag of franchisegever Bram Ladage de franchiseovereenkomst met haar franchisenemer had

Ga naar de bovenkant