Artikel Franchise+ – Franchisenemers genieten, wat betreft een concurrentiebeding, dezelfde bescherming als werknemers en handelsagenten – d.d. 7 mei 2020 – mr. R.C.W.L. Albers

Door Gepubliceerd Op: 07-05-2020Categorieën: Uitspraken & actualiteiten

Het komt nogal eens voor dat, met name door franchisenemers, te
lichtvaardig wordt gedacht over de geldigheid van een postcontractueel
beding van non-concurrentie. Gedacht wordt dat franchisegevers hier niet
zonder meer een beroep op kunnen doen, zeker niet wanneer de franchisenemer
de franchiseovereenkomst heeft ontbonden. Recentelijk is echter opnieuw
bevestigd dat de enkele ontbinding van de overeenkomst geen gevolgen heeft
voor de geldigheid van een concurrentiebeding. Daarbij maakt de rechter een
interessante vergelijking met werknemers en handelsagenten. 

In een recente zaak heeft de rechter te Maastricht zich gebogen over de
geldigheid van een postcontractueel beding van non-concurrentie in een
distributieovereenkomst. De betreffende dealer had zijn overeenkomst
ontbonden en stelde dat onder meer daarom het concurrentiebeding niet meer
geldig zou zijn. De rechter oordeelde anders.

De rechter heeft nadrukkelijk overwogen dat een distributeur geen beroep
kan doen op nakoming van een postcontractueel beding van non-concurrentie
als de distributeur een ernstig verwijt kan worden gemaakt ten
aanzien van de beëindiging. Daarbij verwijst de rechter specifiek naar de
wettelijke bescherming die handelsagenten of werknemers in dit verband
genieten en stelt dat deze wetgeving naar analogie kan worden toegepast op
de niet in de wet geregelde distributieovereenkomst. Vervolgens kwam de
rechter in deze kwestie tot de conclusie dat de distributeur geen ernstig
verwijt gemaakt kon worden ten aanzien van de beëindiging. De enkele
ontbinding, die in casu overigens geen stand hield, is daarmee volgens de
rechter onvoldoende om het postcontractueel beding van non-concurrentie
ongeldig te laten zijn, daarvoor wordt de zwaardere maatstaf van het
ernstig verwijt gehanteerd.

Mijns inziens gaat deze overweging eveneens op voor franchiseovereenkomsten
en wordt hiermee de bestendige lijn in de jurisprudentie op het gebied van
concurrentiebedingen in franchiseovereenkomsten bevestigd en verduidelijkt.
De geldigheidstoets ten aanzien van concurrentiebedingen in
franchiseovereenkomsten komt in de meeste gevallen neer op een
belangenafweging van de rechter. In deze afweging speelt mee of de
franchisegever kan worden verweten dat de franchiseovereenkomst is
geëindigd. De rechter te Maastricht maakt eens te meer duidelijk dat
daarbij (net als bij werkgevers of principalen in agentuurrelaties) sprake
dient te zijn van een ernstig verwijt aan de zijde van de franchisegever.
De drempel daarvoor ligt dus hoog.

Deze nadrukkelijke analogie met arbeidsovereenkomsten en
agentuurovereenkomsten is nieuw, maar de onderliggende maatstaf
onderschrijft een al jaren bestendige lijn in de jurisprudentie over
concurrentiebedingen. Tot slot merk ik daarbij op dat de verwijtbaarheid
ten aanzien van de beëindiging slechts één van de vele gronden betreft die
ten grondslag kunnen worden gelegd aan het terzijdestellen van een
concurrentiebeding. De jurisprudentie is zeer casuïstisch en het is daarom
raadzaam om u goed te laten adviseren over de kans van slagen daarvan.

Klik hier voor het gepubliceerde artikel. 

 

Mr. R.C.W.L. Albers – franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt
u reageren?

Ga naar albers@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Verplichte (marktconforme) inkoopprijzen voor franchisenemers

In hoeverre kan een franchisegever afspraken wijzigen over de (marktconforme) inkoopprijzen van de goederen die de franchisenemers verplicht zijn in te kopen?

Bestuurdersaansprakelijkheid van een franchisenemer na falend beroep op ondeugdelijke prognose.

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 11 juli 2017 een beslissing genomen over de vraag of de franchisegever met succes de bestuurder van een b.v. kon aanspreken voor het niet-nakomen van de

Aansprakelijkheid accountant voor opgestelde prognose?

In een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3153, was aan de orde dat franchisenemers de accountant van de franchisegever verweten aansprakelijk te zijn

Hoe ver strekt de zorgplicht van de bank?

In de rechtspraak is enige tijd geleden de vraag aan de orde geweest wat de positie van de bank is in de driehoeksverhouding franchisegever – bank – franchisenemer.

Bewijslastomkering bij prognose als misleidende reclame?

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een kort gedingvonnis van 15 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3833, geoordeeld over een vordering tot (onder meer) schorsing van het non-concurrentiebeding.

Boete voor franchisegever omdat aspirant-franchisenemer vreemdeling is

De Raad van State heeft op 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1815, beslist over de vraag of bij de (voorgenomen) samenwerking tussen een franchisegever en een aspirant-franchisenemer, de franchisegever

Ga naar de bovenkant