Artikel Franchise+: “Alleen bij bewijs van overgedragen knowhow kan een beroep gedaan worden op een concurrentieverbod” – mr. T. Meijer – d.d. 26 juli 2021
Door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is op 16 juli 2021 vonnis gewezen in een geschil tussen een franchisegever en haar (voormalige) franchisenemer over een postcontractueel concurrentieverbod. Bij haar oordeel heeft de kortgedingrechter aansluiting gezocht bij bepalingen uit de Wet franchise ook al was deze wet de facto niet van toepassing op deze kwestie.
De (voormalige) franchisenemer is al sinds jaar en dag werkzaam als zelfstandig slager. In 2009 heeft hij zich aangesloten bij de formule van de franchisegever. Als gevolg van verschil van inzicht is de samenwerking tussen partijen uiteindelijk door de voormalige franchisenemer opgezegd. Hij is vervolgens op de locatie werkzaam gebleven als slager en heeft zijn winkel onder eigen naam geëxploiteerd. De franchisegever heeft een beroep willen doen op het in de franchiseovereenkomst opgenomen concurrentieverbod en heeft hiertoe een kort geding gestart, waarin nakoming van de postcontractuele non-concurrentiebepaling en betaling van vermeend verbeurde boetes als gevolg van de gestelde overtreding werden gevorderd. De franchisenemer heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd. Zo heeft de franchisenemer onder meer gesteld dat de franchisegever geen beroep op het concurrentieverbod toekomt omdat aan hem geen knowhow is overgedragen. Hij heeft gesteld dat hij zijn kennis van het slagersvak zelf heeft opgedaan en van de franchisegever geen kennis en/of informatie heeft gekregen die voldoet aan de definitie van knowhow. Zo heeft hij zelf de vestiging gekocht, gefinancierd en ingericht. Ook heeft hij nooit een handboek gekregen. Hij heeft feitelijk alleen gebruik kunnen maken van de handelsnaam van de formule.
Door de voorzieningenrechter is geoordeeld dat het vaste rechtspraak is dat een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst er primair toe strekt om de franchisegever in staat te stellen zijn knowhow aan de franchisenemer over te dragen zonder het risico te lopen dat die knowhow aan concurrenten ten goede komt. De voorzieningenrechter heeft daartoe letterlijk gesteld: “Dat betekent dat wanneer er geen sprake is van aantoonbaar overgedragen knowhow door de franchisegever, deze franchisegever zich niet kan beroepen op het postcontractueel non-concurrentiebeding.” Eerder is dit inderdaad ook door andere rechtbanken vastgesteld[1]. Door de rechtbank Overijssel is zelfs geoordeeld dat zonder overgedragen knowhow een franchisegever geen belang heeft bij een beroep op een concurrentieverbod en om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaard dient te worden indien zij in rechte vorderingen instelt op grond van een dergelijk beroep[2]. Alhoewel wellicht juridisch zuiverder, heeft de voorzieningenrechter te Utrecht zo ver niet willen gaan maar heeft zij de vorderingen van de franchisegever wel afgewezen.
Bij het bepalen van wat heeft te gelden als knowhow is door de voorzieningenrechter gebruik gemaakt van de definitie zoals deze is opgenomen in de Wet franchise. De Wet franchise was op de kwestie niet van toepassing vanwege de in de wet opgenomen overgangsperiode van twee jaar. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat deze definitie een codificatie van de in de praktijk reeds algemeen aanvaarde en gebruikelijke omschrijving van knowhow is zodat zij heeft gemeend hiervan ook in deze kwestie gebruik te kunnen maken. Kort samengevat heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat om te kunnen spreken van knowhow er sprake dient te zijn van kennis of informatie die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is.
Afgezet tegen deze hoge standaarden komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de franchisegever, gezien de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van de franchisenemer, in deze kwestie niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan bewezen, dat er knowhow is overgedragen. Om die reden heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de franchisegever afgewezen en haar in de kosten van de procedure veroordeeld.
De beantwoording van de vraag of een beroep gedaan kan worden op een postcontractueel concurrentieverbod luistert dan ook zeer nauw. In toenemende mate dient er binnen een franchiseformule besef te zijn of er knowhow wordt overgedragen en zo ja welke kennis en informatie valt onder de strikte definitie. Dit belang wordt met de Wet franchise alleen maar groter nu in de Wet franchise een specifiek en verstrekkend artikel is opgenomen op grond waarvan een concurrentieverbod enkel toegestaan is indien dat onmisbaar is voor de franchisegever om de door haar aan haar franchisenemers overgedragen knowhow te beschermen.
[1] Rechtbank Gelderland 16-02-2021 ECLI:NL:RBGEL:2021:1875, Rechtbank Overijssel 21-09-2016 ECLI:NL:RBOVE:2016:3742, RB Overijssel 22-06-2016 ECLI:NL:RBOVE:2914.
[2] Rechtbank Overijssel 24-02-2021 ECLI:NL:RBOVE:2021:877
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar meijer@ludwigvandam.nl
Andere berichten
De franchisestatistieken: save the date!
Al vele jaren publiceert Ludwig & Van Dam franchiseadvocaten ...
Fiscale aspecten bij franchising – voor franchisegevers en franchisenemers
Vanuit de praktijk zien wij dat de aandacht voor fiscaliteit ...
Geen verantwoording, geen fee?
Onlangs is een uitspraak gepubliceerd van de rechtbank Midden-Nederland van ...
Verantwoording over franchise-, marketing- en IT-fee’s
Onlangs is een uitspraak gepubliceerd van de rechtbank Midden-Nederland van ...
ROZ-modelcontracten (huur) aangepast: wat zijn de gevolgen voor Franchise-verhoudingen?
Op 10 april 2024 heeft de Raad voor Onroerende Zaken ...
Machtsmisbruik in de Franse supermarktsector
Na België is nu ook voor Frankrijk de maat vol ...