Artikel De Nationale Franchise Gids: “Ongerechtvaardigde opzegging door franchisegever: even afrekenen.” – mr. C. Damen – d.d. 20 september 2021

Recent oordeelde de voorzieningenrechter in Rotterdam dat de franchisegever een vergoeding aan de franchisenemer verschuldigd is vanwege de voorzetting van diens onderneming, omdat de franchisegever de franchiseovereenkomst ongerechtvaardigd heeft opgezegd.

In dit geval ging het om een franchiseformule die is ontwikkeld voor de bemiddeling tussen zelfstandige zorghulpverleners en zorginstellingen. Franchisegever en franchisenemer hebben een franchiseovereenkomst gesloten, waarin de franchisenemer onder meer het recht heeft gekregen om binnen een rayon meerdere vestigingen te exploiteren en het softwareplatform van de franchiseformule te gebruiken. Partijen hebben beide op grond van de franchiseovereenkomst het recht om ten minste zes maanden voor de einddatum op te zeggen. In dat geval eindigt het recht op bemiddeling van zorgpersoneel conform de franchiseformule.

Op enig moment blijkt in een gesprek tussen partijen dat de franchisegever de franchiseorganisatie wil staken, omdat dat zij de samenwerking met de franchisenemer in een andere vorm wil voortzetten. Met het oog op de daarover te voeren onderhandelingen sluiten partijen een geheimhoudingsovereenkomst. Wanneer blijkt dat de franchisegever de franchisenemer een brief overhandigd, waarin de franchiseovereenkomst tegen februari 2021 is opgezegd, lijken de plannen van de franchisegever erop gericht om zelf een vestiging te (doen) exploiteren in het rayon van de franchisenemer. De samenwerking verhardt en partijen komen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Iedere poging voor de voorzetting van de samenwerking tussen partijen strandt. De franchisegever bevestigt daarom in februari 2021 dat de franchiseovereenkomst zou zijn geëindigd. De franchisenemer is het hier mee oneens, als gevolg waarvan het conflict almaar oploopt.

De franchisenemer stelt zich op het standpunt dat de franchisegever de onderneming van de franchisenemer heeft voortgezet zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Kort gezegd zou de franchisegever zich bij de herinrichting van de samenwerking niet als een goed franchisegever hebben opgesteld en de franchisegever een vergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, goodwill en/of een klantvergoeding verschuldigd zijn. De franchisegever is het hier niet mee eens en laat weten dat zij de onderneming van de franchisenemer niet zal voortzetten, maar dat in het rayon van de franchisenemer een aan de franchisegever gelieerde onderneming wordt gestart. De franchisenemer laat het hier niet bij zitten en dagvaardt de franchisegever in een bodemprocedure en een kort geding, waarin zij opheffing van het non-concurrentie- en relatiebeding vordert. Daarnaast eist de franchisenemer dat de franchisegever alsnog een vergoeding aan haar voldoet wegens het voortzetten van haar onderneming in het rayon van de franchisenemer. Bovendien verwijt franchisenemer de franchisegever dat zij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in groepsverband, tezamen met andere groepsmaatschappijen, te bewerkstelligen dat haar onderneming is ontnomen en dat deze binnen de groep van de franchisegever is voortgezet. Op grond daarvan stelt de franchisenemer dat zij recht heeft op een vergoeding. Ter zekerheid van haar verhaal wordt beslag gelegd onder de franchisegever. Hangende de bodemprocedure vordert de franchisegever op haar beurt in kort geding opheffing van de gelegde beslagen en afwijzing van de vorderingen van de franchisenemer.

De voorzieningenrechter lijkt de zienswijze van de franchisenemer te delen dat zij recht heeft op een vergoeding. Zo oordeelt de voorzieningenrechter dat de franchisenemer het door haar ingeroepen recht in voldoende mate heeft gemotiveerd. Voor het kunnen beoordelen van de stellingen van partijen is echter nader onderzoek door de bodemrechter vereist. Daarbij acht de voorzieningenrechter het voorshands niet onaannemelijk dat er in het kader van de beëindiging van de franchiserelatie een zekere vergoeding aan de franchisenemer verschuldigd is.

De feiten en omstandigheden waaronder een franchiseovereenkomst eindigt, dan wel wordt opgezegd door de franchisegever, kunnen ertoe leiden dat de franchisenemer aldus een vergoeding toekomt.  In dit kader dienen duidelijke en evenwichtige afspraken tussen partijen te worden gemaakt om dergelijke problematiek te voorkomen.

Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar info@ludwigvandamadvocaten.nl
Download dit artikel

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant