Artikel De Nationale Franchise Gids: “De Wet franchise: wat moet ik daar eigenlijk mee?” – mr. D.L. van Dam – d.d. 9 maart 2021

Het is de meeste partijen in de franchisebranche natuurlijk niet ontgaan dat per 1 januari jl. de Wet franchise in werking is getreden, als onderdeel van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de artikelen 7:911 tot en met 7:922 daarvan. Over de inhoud en strekking van die wet is veel geschreven en ook heeft inmiddels een aantal evaluatietrajecten plaatsgevonden betreffende de wijze waarop de wet in de praktijk van invloed is op franchiseverhoudingen. De uitkomst van die evaluaties is divers, maar enige zaken springen daar uit.

Ten eerste blijkt dat er ondanks alle publiciteit nog altijd een aanzienlijk aantal franchiseorganisaties is dat van het bestaan van de nieuwe wet niet op de hoogte is. Ten tweede blijkt een aantal organisaties er voor te kiezen met de nieuwe wet (vooralsnog) niets te doen. Beide situaties zijn om meerdere redenen echter bijzonder onwenselijk.

De Wet Franchise is, zoals gezegd, onderdeel van het BW. Dat is een van de belangrijkste stukken wetgeving van Nederland, waaraan eenieder wordt geacht zich te houden en dat in vergaande mate bepaalt hoe en op welke wijze burgers en bedrijven zich onderling en jegens elkaar gedragen. Onderdelen van het BW zijn “regelend” van aard, en daar mag in meer of mindere mate van worden afgeweken, maar grote delen zijn dwingendrechtelijk. Daar mag dus niet van worden afgeweken. Art. 7:922 BW schrijft voor dat niet ten nadele van franchisenemers van de wet mag worden afgeweken.  Daarmee is de Wet Franchise van zogenaamd semi-dwingend recht, en art. 7:920 BW, dat handelt over de in de onderneming van de franchisenemer aanwezige goodwill, alsmede het post-contractuele non-concurrentiebeding, volledig dwingend, op straffe dus van vernietigbaarheid. Uit dezelfde evaluatietrajecten blijkt dat de Wet franchise in vrijwel alle gevallen (soms aanzienlijke) aanpassingen van de franchiseovereenkomst en aanverwante documenten noodzaakt, alsmede van de processen rond bijvoorbeeld het sluiten van een franchiseovereenkomst.  Te denken valt hierbij onder meer aan de precontractuele informatieverplichtingen volgend uit art. 7:913 en 7:914 BW, maar vrijwel elk artikel van de wet heeft wel enig gevolg.

Iedere burger wordt geacht de wet te kennen. In de rechtszaal gaat het verweer “ik wist van de wet niet af” nimmer op. Onbekendheid met de Wet franchise levert dus een groot risico op en zal in geval van enig conflict waarbij deze wet een rol speelt een franchisegever in vrijwel alle gevallen sterk tot nadeel strekken. Hier ligt derhalve een opgave voor alle (belangenbehartigers van) franchiseorganisaties om in deze informatielacune te voorzien. Primair berust de verantwoordelijkheid voor een en ander bij de franchisegever, maar ook  franchisenemers kunnen hierin een belangrijke rol vervullen, in die situaties waarin zij ondervinden dat hun franchisegever geen actie onderneemt met betrekking tot de Wet franchise. Toepassing van de wet is veelal in hun directe belang en ook zij hebben een verantwoordelijkheid er toe bij te dragen dat hun franchiseovereenkomst “Wet franchise compliant” is. Wanneer er een franchisenemersvereniging actief is, is dat veelal het aangewezen orgaan om ter zake (collectief) actie te ondernemen. Het lijkt redelijk te veronderstellen dat wanneer de betrokken franchisegever op de hoogte is gesteld van de Wet franchise en haar gevolgen, hij ter zake de nodige maatregelen zal nemen, zoals zo velen voor hem.

Van een andere orde is echter de situatie dat de franchisegever in kwestie er bewust voor kiest zijn overeenkomsten en werkwijzen niet in overeenstemming met de Wet franchise te brengen. De redenen daarvoor kunnen velerlei zijn, bijvoorbeeld gelegen in een bestaande conflictsituatie met franchisenemers of andere belangen, maar uit het voorgaande volgt dat er eenvoudigweg niet zoiets is als een keuze. De Wet franchise is per 1 januari 2021 hoe dan ook van toepassing op alle franchiseovereenkomsten in Nederland, enige wat meer buitenissige uitzonderingen daargelaten, en legt naar zijn aard de plicht op alle betrokkenen ter zake compliant te zijn. Is een franchiseovereenkomst dat niet, dan geldt dus de Wet franchise. Hoe dan ook wordt door non-compliance een onduidelijke, voor veel misverstand en mogelijk conflict vatbare situatie in het leven geroepen. Wijkt de franchiseovereenkomst slechts op ondergeschikte punten af, dan zijn de consequenties wellicht nog te overzien, maar bij grotere discrepanties, waarbij wordt volhard in hantering van de bestaande franchiseovereenkomst, kan een en ander leiden tot gerechtvaardigde vorderingen van franchisenemers wegens onrechtmatige daad, toerekenbare tekortkoming en mogelijk dwaling. Te verwachten valt dat de rechter niet vriendelijk zal oordelen wanneer de wet bewust niet wordt nageleefd. Bovendien valt een dergelijke werkwijze niet te rijmen met goed franchisegeverschap en het uitgangspunt van art 7:912 BW ter zake. De redenering “het maakt niet uit, de wet geldt toch wel” is derhalve een tamelijk risicovolle, en hooguit in heel specifieke, tijdelijke uitzonderingsgevallen voor korte duur houdbaar, maar ook dan niet zonder risico.

De conclusie is daarmee dat franchisegever en franchisenemer in voorkomend geval ten spoedigste alles in het werk dienen te stellen hun franchiseovereenkomsten en daarmee samenhangende documenten en werkwijzen met de Wet franchise in overeenstemming te brengen. Het getuigt van goed franchisegever- en franchisenemerschap elkaar daar desnodig op te wijzen en tot actie te manen.

 

Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar info@ludwigvandamadvocaten.nl
Download dit artikel

Andere berichten

Ga naar de bovenkant