Aansprakelijk en toch afwijzing vordering tot schade van franchisegever
Rechtbank Den Haag
Vorig jaar heeft de rechtbank Den Haag in geschil tussen franchisegever en een voormalig franchisenemer geoordeeld dat de franchisenemer aansprakelijk was. Echter, de schade was naar de mening van de franchisegever niet in dezelfde hoofdprocedure vast te stellen. Dientengevolge vorderde de franchisegever in voornoemde hoofdprocedure de franchisenemer te veroordelen tot vergoeding van de schade die nader opgemaakt diende te worden in een zogenaamde schadestaatprocedure.
Ondanks dat de franchisenemer hoger beroep van het vonnis in de hoofdprocedure heeft ingesteld, heeft de franchisegever de franchisenemer gedagvaard in een zogenaamde schadestaatprocedure. Uit het vonnis van de rechtbank Den Haag in de schadestaatprocedure blijkt dat er niet te lichtvaardig geprocedeerd moet worden in deze procedure.
Onvoldoende onderbouwd
De franchisegever heeft naar het terechte oordeel van de rechtbank geoordeeld dat de franchisegever haar schade, te weten gemist positief contractsbelang ondeugdelijk onderbouwd heeft. De franchisegever had slechts een summier overzicht overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de uitgebreide en onderbouwde betwisting door de franchisenemer de schade hiermee onvoldoende was onderbouwd. De schade dient verifieerbaar voor franchisenemer te zijn. Gelet op het summiere karakter van het overzicht was hier geen sprake van. De franchisenemer is hierdoor niet in staat de vordering te controleren en kan daardoor geen inhoudelijk verweer voeren tegen de gevorderde schade.
Gelegenheid tot nadere onderbouwing?
De franchisegever heeft ondanks haar verzoek tot gelegenheid tot nadere onderbouwing hiertoe geen nadere gelegenheid verkregen alsnog een nadere onderbouwing te geven, aangezien zij hiertoe voldoende in de gelegenheid is geweest. Immers, oordeelde de rechtbank, de franchisegever had twee weken voor de zitting nog een akte kunnen nemen om haar schade nader te onderbouwen. Hetgeen zij heeft nagelaten. Voorts had de franchisegever het een en ander ter zitting nader kunnen toelichten. Hiertoe bleek zij ter zitting niet in staat. De rechtbank acht het alles afwegende in strijd met de goede procesorde om franchisegever na al de hiervoor genoemde proceskansen, mede gelet op de oplopende proceskosten voor de (particuliere)franchisenemer, die met moeite zijn hoofd boven water houdt, alsnog gelegenheid te geven haar vordering te onderbouwen.
De rechtbank heeft de vorderingen van franchisegever dan ook afgewezen en franchisegever veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
Mr E. Snoek – Franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten,franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar info@ludwigvandam.nl
Andere berichten
Franchisegever in de zorg is geen zorgaanbieder
De Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ) schept de mogelijkheid dat van overheidswege maatregelen worden opgelegd aan zorginstellingen om de benodigde kwaliteit van de zorg te waarborgen.
Het klantenbestand van de franchisenemer
Als de samenwerking tussen een franchisenemer en een franchisegever eindigt, kan de vraag opkomen wie de klanten zal blijven bedienen.
De herstructurering binnen de formules van Intergamma in juridisch perspectief
De juridische werkelijkheid is soms weerbarstiger dan de feitelijke. De geruchtmakende kwestie bij Intergamma is daar een mooi voorbeeld van.
Openstaande vacature: advocaat-medewerker en/of advocaat-stagiair!
In verband met het vertrek van een van onze collega's zijn wij op zoek naar een nieuwe advocaat-medewerker of advocaat-stagiair. Geïnteresseerd?
Non-concurrentiebeding bij verkoop franchiseonderneming
Hoe scherp dient een non-concurrentiebeding te zijn bij de verkoop van een franchiseonderneming aan de franchisegever? Die vraag was aan orde in een geschil waarin de rechtbank Gelderland op
Franchisegever faalt met beroep op non-concurrentiebeding
Alhoewel een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst geldig geformuleerd is, kan er toch een situatie ontstaan die dermate diffuus is dat de franchisegever er geen beroep op kan doen.