Aanbiedingsplicht in franchiseovereenkomst is niet geldig
Recentelijk heeft het gerechtshof in hoger beroep bepaalt dat een verplichting van de franchisenemer om de franchiseonderneming en het pand waarin deze onderneming werd uitgeoefend bij het einde van de franchiseovereenkomst aan de franchisegever te koop aan te bieden in dat geval niet geldig was, omdat dit in strijd zou zijn met het Europees mededingingsrecht. Dit leidde ertoe dat de betrokken franchisenemer in afwijking van het contract vrij was om na afloop van het contract de onderneming onder een andere formule voort te zetten.
Volgens het gerechtshof dient een dergelijke koopoptie, waardoor een andere formule geen kans meer heeft, namelijk te worden gezien als een indirecte beperking van concurrentie, dat wil zeggen zowel de beperking van de concurrentie in dienstverlening van franchisegevers in dezelfde branche, als een concurrentiebeperking op consumentniveau. Dit is volgens het gerechtshof in strijd met de Mededingingswet. Die wet beoogt nu juist om concurrentie te bevorderen. Concurrentiebeperkende bepalingen dienen te voldoen aan de strenge eisen van de Europese Groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten. Dat wil zeggen dat de duur van een verbod na afloop van de franchiseovereenkomst maximaal één jaar mag bedragen en de concurrentiebeperking nodig moet zijn om de knowhow van de franchisegever te beschermen. Van te beschermen know how bleek geen sprake en een koopoptie is uit de aard der zaak een oneindig concurrentieverbod, aldus het gerechtshof.
Het gerechtshof overweegt impliciet dat de uitspraak wellicht anders had geluid indien de franchisegever had volstaan met een zogenaamd matchingsrecht, waarmee slechts het recht zou hebben bestaan de onderneming voor een zelfde prijs te verwerven als een ander. Dit bevordert immers juist de concurrentie.
De op zich gerechtvaardigde wens van de franchisegever om de vestigingspunten voor zoveel mogelijk te behouden, leidde er door de formulering in de overeenkomst aldus toe dat het tegendeel werd bereikt.
Bij aanbiedingsverplichtingen en koopopties in franchiseverhoudingen komt het er dus op aan bij de beginselen van de contractsvrijheid de mededingingsrechtelijke grenzen daarvan goed in het oog te houden. Er is een duidelijke tendens merkbaar dat het mededingingsrecht meer en meer ingrijpt in de dagelijkse franchisepraktijk en soms als succesvol breekijzer dient contractsbepalingen opzij te zetten. Al eerder schreven wij in deze rubriek over de mogelijke consequenties van prijsbinding in franchiseverhoudingen, hetgeen eveneens nietigheid van de gehele overeenkomst tot gevolg kan hebben.
Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies
Andere berichten
Is franchising wel altijd de juiste samenwerkingsvorm?
Franchising is in de meeste gevallen een wijze van samenwerking die alle daarbij betrokkenen
Recente jurisprudentie
Bespreking verdient een recente uitspraak van de Voorzieningenrechter.
De hardheid van een concurrentiebeding in faillissement
De meeste franchise-overeenkomsten bevatten post-contractuele concurrentiebedingen
Overdracht van de franchisegever
In de meeste franchise-overeenkomsten is een uitgebreide overdrachtsregeling opgenomen ten behoeve van de franchisenemer
Bestendige lijn in de jurisprudentie wordt wél voortgezet!
Al herhaalde malen is in deze artikelenreeks ter sprake gekomen het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2002
Verklaring arbeidsrelatie: duidelijkheid en zekerheid nu een feit.
Menig franchiserelatie herbergt een beperkt of aanzienlijk risico van een verkapte werkgevers / werknemersrelatie